Ser = zijn Flashcards
Werkwoord: Ser (Zijn)
Presente (Tegenwoordige tijd):
ik ben
jij bent
hij/zij is
wij zijn
zij zijn
Werkwoord: Ser (Zijn)
Presente (Tegenwoordige tijd):
yo soy – ik ben
tú eres – jij bent
él/ella es – hij/zij is
nosotros somos – wij zijn
ellos son – zij zijn
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd):
ik was
jij was
hij/zij was
wij waren
zij waren
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd):
yo era – ik was
tú eras – jij was
él/ella era – hij/zij was
nosotros éramos – wij waren
ellos eran – zij waren
Perfecto (Voltooide tegenwoordige tijd):
ik ben geweest
jij bent geweest
hij/zij is geweest
wij zijn geweest
zij zijn geweest
Perfecto (Voltooide tegenwoordige tijd):
yo he sido – ik ben geweest
tú has sido – jij bent geweest
él/ella ha sido – hij/zij is geweest
nosotros hemos sido – wij zijn geweest
ellos han sido – zij zijn geweest
Indefinido (Onvoltooide verleden tijd):
ik was
jij was
hij/zij was
wij waren
zij waren
Indefinido (Onvoltooide verleden tijd):
yo fui – ik was
tú fuiste – jij was
él/ella fue – hij/zij was
nosotros fuimos – wij waren
ellos fueron – zij waren
Presente (Tegenwoordige tijd)
Ik ben
Presente (Tegenwoordige tijd)
yo soy - (ik ben)
Ik ben student van de universiteit.
Yo soy estudiante de la universidad.
Ik ben de eigenaar van de tafel.
Yo soy el dueño de la mesa.
jij bent
tú eres
Jij bent mijn beste vriend.
Tú eres mi mejor amigo.
Jij bent heel goed in koken.
Tú eres muy bueno en cocinar.
hij/zij is
él/ella es
Hij is de verantwoordelijke voor het eten.
Él es el encargado de la comida.
Zij is heel georganiseerd en zet altijd de bloemen op de tafel.
Ella es muy organizada y siempre coloca las flores en la mesa.
wij zijn
nosotros somos
Wij zijn de nieuwe buren.
Nosotros somos los nuevos vecinos.
Wij zijn een heel hechte familie.
Nosotros somos una familia muy unida.
zij zijn
ellos son
Zij zijn heel goed in sporten.
Ellos son muy buenos en deportes.
Zij zijn verantwoordelijk voor het organiseren van het feest in het park.
Ellos son los encargados de organizar la fiesta en el parque.
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
ik was
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
yo era
Ik was heel gelukkig toen ik een tafel in mijn kamer had.
Yo era muy feliz cuando tenía una mesa en mi habitación.
Ik was een ondeugend kind.
Yo era un niño travieso.
jij was
tú eras
Jij was vroeger heel aardig.
Tú eras muy amable en el pasado.
Jij was de beste kok in onze familie.
Tú eras el mejor cocinero en nuestra familia.