Querer = willen

Question 1

ik wil
jij wil
hij/zij wil
wij willen
zij willen

Answer 1

Presente

yo quiero – ik wil
tú quieres – jij wil
él/ella quiere – hij/zij wil
nosotros queremos – wij willen
ellos quieren – zij willen

Question 2

Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd):
ik wilde
jij wilde
hij/zij wilde
wij wilden
zij wilden

Answer 2

Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd):

yo quería – ik wilde
tú querías – jij wilde
él/ella quería – hij/zij wilde
nosotros queríamos – wij wilden
ellos querían – zij wilden

Question 3

(Voltooide tegenwoordige tijd):
ik heb gewild
jij hebt gewild
hij/zij heeft gewild
Wij hebben gewild
zij hebben gewild

Answer 3

yo he querido – ik heb gewild
tú has querido – jij hebt gewild
él/ella ha querido – hij/zij heeft gewild
nosotros hemos querido – wij hebben gewild
ellos han querido – zij hebben gewild

Question 4

ik wilde
jij wilde
hij/zij wilde
wij wilden
zij wilden

Answer 4

yo quise – ik wilde
tú quisiste – jij wilde
él/ella quiso – hij/zij wilde
nosotros quisimos – wij wilden
ellos quisieron – zij wilden

Question 5

(ik wil)

Answer 5

yo quiero

Question 6

(Ik wil eten eten.)

Answer 6

Yo quiero comer la comida.

Question 7

(Ik wil de film zien.)

Answer 7

Yo quiero ver la película.

Question 8

Jij wil

Answer 8

tú quieres (jij wil)

Question 9

(Jij wil de schoenen kopen.)

Answer 9

Tú quieres comprar los zapatos.

Question 10

(Jij wil de bloemen op de tafel zetten.)

Answer 10

Tú quieres poner las flores en la mesa.

Question 11

(hij/zij wil)

Answer 11

él/ella quiere

Question 12

(Hij wil de tas in de kast zetten.)

Answer 12

Él quiere poner la mochila en el armario.

Question 13

(Zij wil de koelkast openen.)

Answer 13

Ella quiere abrir la nevera.

Question 14

(wij willen)

Answer 14

nosotros queremos

Question 15

(Wij willen naar de bioscoop gaan om de film te zien.)

Answer 15

Nosotros queremos ir al cine a ver la película.

Question 16

(Wij willen een nieuwe plank kopen.)

Answer 16

Nosotros queremos comprar una nueva estantería.

Question 17

(zij willen)

Answer 17

ellos quieren

Question 18

(Zij willen de bloemen in de tuin zien.)

Answer 18

Ellos quieren ver las flores en el jardín.

Question 19

(Zij willen een feestje organiseren op de tafel.)

Answer 19

Ellos quieren organizar una fiesta en la mesa.

Question 20

(ik wilde)

Answer 20

yo quería

Question 21

(Ik wilde het eten uit de koelkast eten.)

Answer 21

Yo quería comer la comida de la nevera.

Question 22

(Ik wilde op de plank rusten.)

Answer 22

Yo quería descansar en la estantería.

Question 23

(jij wilde)

Answer 23

tú querías

Question 24

(Jij wilde de rode schoenen kopen.)

Answer 24

Tú querías comprar los zapatos rojos.

Question 25

(Jij wilde de bloemen op de tafel zetten.)

Answer 25

Tú querías poner las flores en la mesa.

Question 26

(hij/zij wilde)

Answer 26

él/ella quería

Question 27

(Hij wilde de film in de bioscoop zien.)

Answer 27

Él quería ver la película en el cine.

Question 28

(Zij wilde de tas in de kast bewaren.)

Answer 28

Ella quería guardar la mochila en el armario.

Question 29

(wij wilden)

Answer 29

nosotros queríamos

Question 30

(Wij wilden de markt bezoeken en de bloemen zien.)

Answer 30

Nosotros queríamos visitar el mercado y ver las flores.

Question 31

(Wij wilden de film zien die op de plank stond.)

Answer 31

Nosotros queríamos ver la película que estaba en la estantería.

Question 32

(zij wilden)

Answer 32

ellos querían

Question 33

(Zij wilden het eten in de koelkast zetten.)

Answer 33

Ellos querían poner la comida en la nevera.

Question 34

(Zij wilden het feest op de tafel organiseren.)

Answer 34

Ellos querían organizar la fiesta sobre la mesa.

Question 35

(ik heb gewild)

Answer 35

yo he querido

Question 36

(Ik heb nieuwe schoenen gewild.)

Answer 36

Yo he querido comprar unos zapatos nuevos.

Question 37

(Ik heb de film vanmiddag gewild te zien.)

Answer 37

Yo he querido ver la película esta tarde.

Question 38

(jij hebt gewild)

Answer 38

tú has querido

Question 39

(Jij hebt gewild om de bloemen op de tafel te zetten.)

Answer 39

Tú has querido poner las flores en la mesa.

Question 40

(Jij hebt gewild om het eten in de tuin te eten.)

Answer 40

Tú has querido comer la comida en el jardín.

Question 41

(hij/zij heeft gewild)

Answer 41

él/ella ha querido

Question 42

(Hij heeft gewild om de tas in de kast te zetten.)

Answer 42

Él ha querido colocar la mochila en el armario.

Question 43

(Zij heeft gewild een nieuwe plank te kopen.)

Answer 43

Ella ha querido comprar una nueva estantería.

Question 44

(wij hebben gewild)

Answer 44

nosotros hemos querido

Question 45

(Wij hebben gewild om naar het park te gaan om de bloemen te zien.)

Answer 45

Nosotros hemos querido ir al parque a ver las flores.

Question 46

(Wij hebben gewild om het eten in de koelkast te zetten.)

Answer 46

Nosotros hemos querido poner la comida en la nevera.

Question 47

(zij hebben gewild)

Answer 47

ellos han querido

Question 48

(Zij hebben gewild de film in de bioscoop te zien.)

Answer 48

Ellos han querido ver la película en el cine.

Question 49

(Zij hebben gewild om de schoenen op de plank te zetten.)

Answer 49

Ellos han querido poner los zapatos en la estantería.

Question 50

(ik wilde)

Answer 50

yo quise

Question 51

(Ik wilde het eten op de markt kopen.)

Answer 51

Yo quise comprar la comida en el mercado.

Question 52

(Ik wilde gisteren de film zien.)

Answer 52

Yo quise ver la película ayer.

Question 53

(jij wilde)

Answer 53

tú quisiste

Question 54

(Jij wilde de bloemen op de tafel zetten.)

Answer 54

Tú quisiste poner las flores en la mesa.

Question 55

(Jij wilde de film vorige week zien.)

Answer 55

Tú quisiste ver la película la semana pasada.

Question 56

(hij/zij wilde)

Answer 56

él/ella quiso

Question 57

(Hij wilde de schoenen in de kast zetten.)

Answer 57

Él quiso poner los zapatos en el armario.

Question 58

(Zij wilde een feestje organiseren op de plank.)

Answer 58

Ella quiso organizar una fiesta en la estantería.

Question 59

(wij wilden)

Answer 59

nosotros quisimos

Question 60

(Wij wilden de film in de bioscoop zien.)

Answer 60

Nosotros quisimos ver la película en el cine.

Question 61

(Wij wilden de nieuwe koelkast kopen.)

Answer 61

Nosotros quisimos comprar la nevera nueva.

Question 62

zij wilden

Answer 62

ellos quisieron

Question 63

(Zij wilden de tas op de plank zetten.)

Answer 63

Ellos quisieron poner la mochila en la estantería.

Question 64

(Zij wilden de bloemen in de tuin zien.)

Answer 64

Ellos quisieron ver las flores en el jardín.