Onregelmatige Werkwoorden Spaans Flashcards
(zijn)
(- permanente kenmerken, essentie, enz)
for things that do not change
- Ser
(ik ben)
(- permanente kenmerken, essentie, enz)
for things that do not change
- yo soy
(jij bent)
(- permanente kenmerken, essentie, enz)
for things that do not change
- tú eres
(hij/zij/u is)
(- permanente kenmerken, essentie, enz)
for things that do not change
- él/ella/usted es
(wij zijn)
(- permanente kenmerken, essentie, enz)
for things that do not change
- nosotros/as somos
(jullie zijn)
(- permanente kenmerken, essentie, enz)
for things that do not change
- vosotros/as sois
(zij zijn)
(- permanente kenmerken, essentie, enz)
for things that do not change
- ellos/ellas/ustedes son
- ** (zijn)**
(- locaties, toestanden, tijdelijke kenmerken)
for things that do change.
Estar
(ik ben)
- yo estoy
(jij bent)
- tú estás
(hij/zij/u is)
- él/ella/usted está
(wij zijn)
- nosotros/as estamos
(jullie zijn)
vosotros/as estáis
(zij zijn)
- ellos/ellas/ustedes están
(hebben)
Tener
(ik heb)
- Yo tengo
(jij hebt)
- tú tienes
(hij/zij/u heeft)
- él/ella/usted tiene
(wij hebben)
- nosotros/as tenemos
(jullie hebben)
- vosotros/as tenéis
(zij hebben)
- ellos/ellas/ustedes tienen
(gaan)
Ir
(ik ga)
- yo voy
(jij gaat)
- tú vas
(hij/zij/u gaat)
- él/ella/usted va
(wij gaan)
- nosotros/as vamos
(jullie gaan)
- vosotros/as vais
(zij gaan)
- ellos/ellas/ustedes van
(Zich kammen)
Peinarse
(Ik kam mezelf)
Yo me peino
(Jij kamt jezelf)
Tú te peinas
(Hij/Zij/U kamt zichzelf)
Él/Ella/Usted se peina
(Wij kammen onszelf)
Nosotros/Nosotras nos peinamos
(Jullie kammen jezelf)
Vosotros/Vosotras os peináis
(Zij kammen zichzelf)
Ellos/Ellas/Ustedes se peinan
(Zich douchen)
Ducharse
(Ik douche mezelf)
Yo me ducho
(Jij doucht jezelf)
Tú te duchas
(Hij/Zij/U doucht zichzelf)
Él/Ella/Usted se ducha
(Wij douchen onszelf)
Nosotros/Nosotras nos duchamos
(Jullie douchen jezelf)
Vosotros/Vosotras os ducháis
(Zij douchen zichzelf)
Ellos/Ellas/Ustedes se duchan
(Zich opmaken)
Maquillarse
(Ik maak mezelf op)
Yo me maquillo
(Jij maakt jezelf op)
Tú te maquillas
(Hij/Zij/U maakt zichzelf op)
Él/Ella/Usted se maquilla
(Wij maken onszelf op)
Nosotros/Nosotras nos maquillamos
(Jullie maken jezelf op)
Vosotros/Vosotras os maquilláis
(Zij maken zichzelf op)
Ellos/Ellas/Ustedes se maquillan
(Opstaan)
Levantarse
(Ik sta op)
Yo me levanto
(Jij staat op)
Tú te levantas
(Hij/Zij/U staat op)
Él/Ella/Usted se levanta
(Wij staan op)
Nosotros/Nosotras nos levantamos
(Jullie staan op)
Vosotros/Vosotras os levantáis
(Zij staan op)
Ellos/Ellas/Ustedes se levantan
- (zeggen)
Decir
- (ik zeg)
yo digo
(jij zegt)
- tú dices
- (hij/zij/u zegt)
él/ella/usted dice
- (wij zeggen)
nosotros/as decimos
- (jullie zeggen)
vosotros/as decís
- (zij zeggen)
ellos/ellas/ustedes dicen
- (kunnen)
Poder
-(ik kan)
yo puedo
- (jij kunt)
tú puedes
(hij/zij/u kan)
- él/ella/usted puede
- (wij kunnen)
nosotros/as podemos
- (jullie kunnen)
vosotros/as podéis
- (zij kunnen)
ellos/ellas/ustedes pueden