Oefentherapie Flashcards

1
Q

infographic pijncontrole & circulatie bevorderende oefeningen

A
  1. check 3 basis factoren
    - belastbaarheid van weefsel: aspecifiek of specifiek
    - pijn
    - algemene conditie
  2. bepaal
    - uitvoeringsmodaliteit
    - comfortabele uitgangshouding
    - modaliteiten = low load & type oefening
    –> opbouwen van herhalingen door VAS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pijndemping

A
  1. pendel
    - doel = pijncontrole & circulatie van gewricht
    - 1-5min
    - passief
  2. beweegbaar opp
    - doel = pijncontrole & circulatie
    - 3x20-30
    - actief-geassisteerd
  3. dynamisch low load
    - doel = pijncontrole & circulatie
    - 3x20-30
    - actief of -geassisteerd
    - grote bewegingen = uit antalgische houding
  4. isometrisch
    - doel = pijncontrole
    - 3-5 herhalingen tijdens 20-40sec
    - actief met lichte weerstand
  5. spierpomp
    - doel = circulatie spieren
    - 3x 20-30 herhalingen van contractie 1-3sec isometrisch
    - actief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

infographic mobiliteit bevorderende oefeningen

A
  1. check 3 basisfactoren = belastbaarheid, pijn & algemene conditie
  2. bepaal einddoel activiteit & participatie
    - wat wil de patiënt terug kunnen
    - hindert beweegelijkheid die activiteiten
    - welke richting & hoeveel ROM is van belang voor activiteit
  3. bepaal
    - graad = tot, aan of in beperking
    - uitvoering = passief, actief geassisteerd of actief
    - tijdsduur = kort of lang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

progressie van dosering mobiliserende oefeningen

A
  1. lage dosering
    - zonder pijn
    - tot voor beperkte eindstand
    - passief/actief geassisteerd
    - dynamisch
  2. matige dosering
    - zonder pijn of max 3/10
    - tot net aan beperkte eindstand
    - alle 3 modaliteiten = passief & actief
    - dynamisch & statisch
  3. hoog dosering
    - zelfde modaliteiten matig-
    - tot IN beperkte eindstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stretching

A
  1. algemeen
    - rekgevoel > rekpijn
    - compensaties & localisatie van rekgevoel navragen
  2. modaliteiten
    - 3 herhalingen
    - 3x per week voor bevordering
    1x per week voor behoud
  3. types
    - statisch
    - ballistisch
    - CR contract relax
    - CRAC contract relax antagonist contract
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stretch voor fascia plantaris

A
  1. uitvoering
    - cijver 4 houding
    - voet in maximale dorsiflexie = duwen op calcaneum
    - MTP drosiflexie = trekken met vingers
  2. post-stretch = uitrollen op harde bal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tracties & translaties mobilisaties

A
  1. hoog actueel = pijndemping
    - aspecifiek in LPP
    - graad 1-2
    - snel oscillerend
  2. laag actureel = ROM toename
    - specifiek in beperkte stand
    - graad 3-4
    - traag aanhoudend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

infographic motorische controle oefentherapie

A
  1. check 3 basisfactoren = belastbaarheid weefsel, pijn & algemene conditie
  2. bepaal einddoel activiteit/participatie = doel & rol van MC
  3. bepaal
    - gewenste bewegingspatroon = wat aanleren, veranderen of optimaliseren
    - toegestane error
    - keuze van benadering = cognitieve benadering of dynamische systeem benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cognitieve benadering

A
  1. algemeen
    - interne focus
    - feedback door knowledge of performance
    - van bewust spier aanspannen -> automatiseren
  2. selectieve spierrekrutering
    - selectief aanspannen van spier(en)
    - co-contractie van andere spieren
    - begin statisch & evolutie naar dynamisch
  3. statische instabiliteit
    - aandacht naar behouden van positie
    - inbouwen van errors
  4. dynamische instabiliteit
    - aanleer fase = bewust
    - automatisatie fase nadien met veel herhalingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

algemeen selectieve spierrekruterings

A
  1. uitleg functie spier
  2. perceptie = concentrisch kunnen opspannen
  3. isometrisch opspannen tegen manuele weerstand
  4. isometrisch opspannen zonder manuele weerstand = co-contractie
  5. verdere progressie
    - andere lichaamshoudingen
    - dynamisch co-contractie behouden
    - co-contractie behouden bij rimtische verstoringen
    - andere spieren opspannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

selectieve spierrekruteringsoefeningen

A
  1. heup & knie
    - hamstrings = hielen in bobath bal duwen
    - adductoren = bal tussen benen
    - quadriceps = knieholte in tafel duwen
  2. enkel
    - peronei
    - tibialis anterior
    - tibialis posterior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

selectieve spierrekrutering voet

A
  1. short foot excersice
    - bal van de voet heffen
    - zonder compensaties van tenen & enkel
    - begin = activopassief met tactiele begeleiding
  2. dissociatie oefeningen
    - TOGA-oefeningen = geïsoleerd grote teen & andere tenen heffen
    - toe spread out = tenen heffen & spreiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dynamische systeembenadering

A
  1. algemeen
    - externe focus
    - feedback door knowledge of result
    - moeilijker feedback geven = door oefening aan te passen
    - gericht op variatie in beweging
  2. 3 constraints
    - vrijheidsgraden beperken
    - zelforganisatie = fout uitlokken en lichaam zelf laten zoeken naar beste oplossing
    - auditieve of visuele cues
    - kunnen ook toegepast worden bij cognitieve benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

infographic krachttraining

A
  1. check 3 basisfactoren = belastbaarheid, pijn & algemende conditie
  2. bepaal einddoel
  3. bepaal
    - welke spieren
    - type kracht
    - type spiercontractie
    - type spier
  4. resultaat spierkracht test
    - W2&3 = actief geassisteerd waar spier het zwaktst is
    - W4 = matige weerstand
    - W5 = hoge weerstand waar spier het sterkst is
  5. test voor dosering spierkracht
    - 8-10 = 80% 1RM
    - 25 = 60%
    - 50 = 50%
    - 50+ = 50-%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verschil lokale & globale spieren

A
  1. lokaal
    - O. dichter bij gewricht & I. ver
    - invals hoek is kleiner = hogere compressie component
    - stabiliserende functie door approximatie
    - optimale kracht in verlengde positie
    - dalend spierkracht verloop
  2. globaal
    - O. verder van gewricht & I. dicht
    - grote invalshoek (maximaal bij 90°)
    - mobiliserende functie
    - optimale kracht in bepaalde hoek
    - stijgend tot optimale hoek & dan dalend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dosering voor verschillende types kracht

A
  1. algemeen
    - alles 3 sets buiten kracht = 5
    - compoment vs oefeneffect:
    - POWER = explosieve kracht & snelkracht
    - UITHOUDING = krachtuithouding
    - ABSOLUTE KRACHT = rest
  2. basiskracht
    - intensiteit = 60-75 %1RM
    - reps = 12
  3. hypertrofie
    - intensiteit = 60-80 %1RM
    - reps = 10
  4. maximale kracht
    - intensiteit = 80-100% %1RM
    - reps = 6
  5. explosieve kracht
    - intensiteit = 50-80%1RM
    –> hoge snelheid, maximale weerstand
    - reps = 10
  6. snelkracht
    - intensiteit = 20-50 %1RM
    –> hoge snelheid, lage weerstand
    - reps = 12
  7. krachtuithouding
    - intensiteit = 20-60 %1RM
    - reps = 20-30
17
Q

spierkrachtcurves schouder

A
  1. anteflexie = deltoideus & biceps
    - verloop = dalend
    - maximaal = end range retroflexie
  2. retroflexie = lat dorsi, teres major & deltoideus
    - verloop = stijgend naar 90° & dalend
    - maximaal = 90°
  3. abductie = deltoideus & supraspinatius
    - verloop = dalend
    - maximaal = neutraalstand
  4. adductie = pectoralis major
    - verloop = stijgend tot 90° & dalend
    - maximaal = 90°
  5. endorotatie = subscapularis, lat dorsi & teres major
    - verloop = dalend
    - maximaal = end range exorotatie
  6. exorotatie = infraspinatus & teres minor
    - verloop = dalend
    - maximaal = end range endorotatie
18
Q

spierkrachtcurves elleboog & pols

A
  1. flexie = biceps
    - verloop = stijgend tot 90° & dalend
    - maximaal = 90°
  2. extensie = triceps
    - verloop = stijgend tot 90° & dalend
    - maximaal = 90°
  3. supinatie = supinator
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange pronatie
  4. pronatie = pronator teres & quadratus
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange supinatie
  5. polsflexoren
    - verloop = stijgend tot neutraal stand & dalend
    - maximaal = neutraal stand
  6. polsextensoren
    - verloop = stijgend tot neutraal stand & dalend
    - maximaal = neutraal stand
19
Q

spierkrachtcurves heup

A
  1. flexie = iliopsoas
    - verloop = stijgend tot 90° & dalend
    - maximaal = 90°
  2. extensie = gluteus maximus & hamstrings
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange heupflexie
  3. abductie = gluteus medius, minimus & TFL
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange heupadductie
  4. adductie = adducoren
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange heupabductie
  5. endorotatie = gluteus medius & TFL
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange heupexorotatie
  6. exorotatie = obturator, gemelli & piriformis
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange heupendorotatie
20
Q

spierkrachtcurves knie & enkel

A
  1. extensie = quadriceps
    - verloop = stijgend tot 60° & dalend
    - maximaal = 60°
  2. flexie = hamstrings
    - verloop = stijgend tot 30° & dalend
    - maximaal = 30°
  3. plantair flexie = tib post, peronei & triceps surae (+flex hall/dig longus)
    - verloop = stijgend tot neutrale & dalend
    - maximaal = neutraal stand
  4. dorsiflexie = tib ant, ext hall & dig longus
    - verloop = stijgend tot neutrale & dalend
    - maximaal = neutraalstand
  5. supinatie = tib ant/po & triceps surae
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange pronatie
  6. pronatie = peronei
    - verloop = dalend
    - maximaal = endrange supinatie
21
Q

noden analyse functioneel trainen

A
  1. anamnese
    - welke activiteiten zijn belangerijk
    - wat is de hinder van deze activiteiten
    - hulpvraag van patiënt in activiteiten
  2. analyse van gestoorde activiteiten
    - bewegingen & gewrichten
    - eigenschappen voor goede activiteit
    - materiaal = zoveel mogelijk gelijkaardig materiaal gebruiken
    - context in dagelijks leven
  3. focus van oefening
    - mobiliteit
    - motorische controle
    - spierkracht
    - combinatie
22
Q

focus oefenvormen functioneel

A
  1. mobiliteit
    - analytisch = 1 bewegingsrichting
    - funcitoneel mobiliserend = specifieke beweginspatroon van sport of ADL-activiteit
  2. motorische controle = zo dicht mogelijk tegen einddoel
  3. kracht
    - welke spier voornamelijk & welke andere spieren worden meegetraind
    - hoe werkt deze spier tijdens activiteit = type contractie, type spier, type karcht, snelheid & ROM
    - beste methode van weerstand = meest gerelateerd
    - lichaamshouding
    - voldoende variatie inbouwen