Beeldvorming van het onderste lidmaat Flashcards

1
Q

opnames heup

A
  1. basisopnames
    - VA voor-achterwaartse opname
    - Lauenstein opname = kikvors
  2. speciale opnames
    - bekken opname staand
    - coxometrie
    - faux-profiles
    - artrografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

VA-opname heup

A

= voor achterwaartse

  1. acetabulum
    - achterrand is meer lateraal dan voorrand
    - dak van acetabulum is denser door schokopvanging
    - fovea centralis met lig. teres zichtbaar op caput humeri
  2. peri-articulair
    - afgelijnd door zwarte lijntjes vet tussen spieren
    - craniaal = kapsel -> gluteus minimus -> gluteus medius
    - caudaal = kapsel -> iliopsoas -> adductor lijnen
    - onzeker = kijken naar O & I van lijnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lauenstein opname

A

= kikvors

  1. opname
    - 3/4 opname
    - niet loodrecht want teveel superpositie
  2. houding
    - opname in kikvors = abductie & exorotatie houding zoals kikker
    - trochanter major zal naar dorsaal draaien = ander zicht op femur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

RX van heup bij kinderen

A
  1. groeischijven
    - caput femoris
    - apophyse aan trochanter major
    - triradiaire kraakbeen tussen os ilium, os ischium & os pubis
  2. heupluxatie meting
    - horizontale lijn op bovenzijde van triradiaire kraakbeen
    - verticale lijn op lateralezijde van acetabulum
    - heupkop moet normaal in caudale & mediale quadrant liggen
  3. inclinatie hoek acetabulum
    - horizontale lijn op bovenzijde van triradiaire kraakbeen
    - verbindingslijn van triradiaire kraakbeen naar laterale bovenrand acetabulum
    - moet kleiner dan 30° zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

RX van heup bij volwassenen

A
  1. residuele apophyseaire botkernen
    - aanhecting van lig. & pezen
    - crista iliaca = buikspieren
    - SIAS = sartorius & TFL
    - SIAI = rectus femoris
    - tuber ischiadicum = hamstring
    - ramus inferior os pubis = adductoren
  2. belang
    - botkernen = meest zwakke plaatsen
    - trauma = avulsie door tractie van spier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

speciale RX opnames

A
  1. bekkenopname-staande
    - beenlengteverschil = dak van acetabulum verbinden
    –> kan ook aan ilium vleugels
  2. coxometrie
    - opnames specifiek voor metingen
    - hoek centrum van femur naar verticaal & laterale punt acetabulum > 35°
    - hoek collum femoris x epihyse ≈ 150°
  3. faux-profiel = valse profiel opnames
    - echt profiel kan niet door overlap
    - patiënt draait 25° weg van tafel
  4. artrografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

heupdysplasie bij neonatus

A
  1. aandoening
    - heup uit de kom
    - sinds geboorte = evolutief
    - caput femoris nog niet kunnen zien door kraakbeen
    –> positie bepalen door echografie
  2. interventie
    - heupkop binnen mediale & caudale quadrant proberen houden
    - kan verdere manifestatie = zware problemen als volwassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

heuppathologie bij jonge kinderen

A
  1. (transiënte) synovitis = hydrops
    - 4-5j
    - kind dat mankt door vocht
    - echografie = afstand tussen heupkapsel meten
  2. ziekte van Legg-Calvé-Perthes
    - AVN avasculaire necrose bij kind
    - verbrokkeling & afplatting van heup & femurhalsen
    - hoe vroegtijdiger = meer reversibel
    –> enkel reversibel bij kinderen
  3. epifysiolyse
    - 13-14j
    - vooral kinderen met overgewicht
    - fysiologie van groeischijf veranderd
    - afglijden van femurkop tov. -hals
    –> naar mediaal & caudaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

heuppathologie door trauma

A
  1. osteoporose
    - post-menopausaal & oudere patiënten
    - corticoïd & alcohol gebruik
    - kan leiden tot fracturen bij banale trauma’s
    - vaak satisfaction of search = tevreden wanneer maar breuk gevonden maar vaak meerdere
  2. traumatische heupluxatie
    - reductie nadien
    - vaak nog persisterende blokkage
    –> fragment in acetabulum
    - moet verwijderd worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

coxartrose

A
  1. kenmerken
    - vernauwing gewrichtspleten = afsterven kraakbeen
    - subchondrale sclerose = denser worden van bot
    - osteofyt vorming aan randen van gewricht
    - subchondrale cysten = geode
  2. expulserende coxartrose
    - heup wordt naar exorotatie geduwd
    - moeite met tenen naar binnen draaien
  3. encerclerende coxartrose
    - heup wordt naar endorotatie geduwd
    - hypertrofisch acetabulum lateraal
  4. protrusio acetabuli
    - bodom van acetabulaire plaat is te zwak
    - buigt naar mediaal in kleine bekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

peri-articulaire pathologie heup

A
  1. periartritis coxae
    - HADD
    - calcificaties in de gluteus spieren
  2. PAO para-articulaire heterotope ossificiatie
    - na plaatsen van heupartrose
    - bevatten zelf beenmerg
  3. bursitis
    - bursa subgluteus medius
    - bursa subgluteus minimus
    - bursa trochanterica
    - iliopsoas bursa
    - pathologisch = sterk vergroot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

opnames knie

A
  1. basisopnamen
    - VA-opname
    - profielopname
    - 2 incidenties loodrecht op elkaar
  2. speciale opnamen
    - condylaire opname voor gewrichts muizen
    - staande opname (niet mogelijk bij MRI) voor statiek = varus & valgus beoordelen
    –> hoek tussen anatomische assen van tibia & femur
    - axiale opname
    - Schüss opname = PA in 30° flexie voor artrose
    –> kijken naar gewichtsdragend deel van kraakbeen
  3. superioriteit MR tov RX
    - kruisbanden & menisci
    - kraakbeen & gecombineerde letsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

axiale opname van knie

A
  1. opname
    - tangentieel patellofemoraal-gewricht
    - sunrise view
    - knie in 45° vanuit ruglig
    –> niet buiklig = andere positie van knie
  2. indicaties
    - patella (sub)luxaties
    - femoropatellaire arthrose
    - laterale hyperpressie = kanteling
  3. beeld
    - laterale femurcondyl = meer ventraal dan mediaal
    - normaal patella mooi gecentreerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

metingen op axiale opname

A
  1. tibiale torsie
    - sneden door distale femur & proximale tibia
    - op elkaar projecteren
    - raaklijn posterior femurcondyl & loodrecht trochlea femoris
    - afstand op loodrechte meten
    - pathologisch indien te groot
  2. andere
    - TAGT = Q-anlge
    - graad van kanteling bij subluxatie = CT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

knietrauma 1

A
  1. beeldvorming = volgorde
    - eerste RX F & P
    - indien negatief maar toch sterk klinisch vermoeden of meer detail nodig is
    - RX 3/4 endo-exo, profiel & liggend
    - CT
    - MRI
  2. breuken
    - enkele = richting zichtbaar
    - multifragmentair = communitieve fracturen
  3. patella bipartida
    - deel van patella verbeent niet met de rest
    - meestal superolateraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

knietrauma 2

A
  1. transiente patella luxatie
    - meestal jongere patiënten
    - plots lateraal verschuiving
    - na relocatie vaak afrukkingsfractuur van patella
    -> beenmerk oedeem mediaal patella & lateraal femur
  2. collateraal lig. scheur
    - scheur mediaal of lateraal
    - andere kant = beenmergoedeem
17
Q

pathologie van patella pees

A
  1. beeldvorming = echografie
  2. tendinosis
    - aan apex = jumer’s knee
    - tuberositas tibiae = voetbal
    –> equivalent bij kinderen: groei stoornis van groeikern = Osgood-Schlatter
  3. prepatellaire bursitis
    - bij vaak knie gebruik
    - preacher’s knee
18
Q

kraakbeenlijden aan knie

A
  1. chondrocalcinose
    - vaak enkel bij oudere patiënten
    - verkalkingen
    - in menisci of articulaire kraakbeen = pas laattijdig
  2. synoviale (osteo) chrondromatose & loose bodies
    - RX = Ca goed zichtbaar
    - MR = Loose bodies goed zichtbaar
    –> niet goed zichtbaar op andere
  3. kruisband scheur
    - zowel naar T2 als T1 kijken
    - T2 = vocht door ruptuur zien
    - T1 = mogelijke botfragmenten in kaart stellen
    - botoedeem door voorste schuiflade fenomeen
19
Q

degeneratief kraakbeenlijden

A
  1. artroscopische classificatie systeem = outerbridge
    - graad 0 = normaal
    - graad 1 = verdikking & verwerking
    - graad 2 = oppervlakkige fissuren
    - graad 3 = gedeeldelijk defect
    - graad 4 = defect tot op bod
  2. algemeen
    - vanaf graad 2 op beeldvorming te zien
    - CT-artrografie is het beste
    - meestal toch MRI door geen nood aan contrast
    - bij artrose = tussen elk gewricht in knie mogelijk
  3. kraakbeen fracturen
    - chondrale fractuur = kraakbeen flappen
    - osteochondrale fractuur = volledig
20
Q

menisci

A
  1. fibrocartilago
    - semicirculair mediaal
    - circulair lateraal
  2. beeldvorming
    - sagittaal vlak = profiel = anterior < posterior hoorn
    - coronaal vlak = VA = corpus
  3. diepte profiel kan ander beeld geven
    - lateraal: niveau van corpus = bow tie
    - mediaal: hoornen = 2 driehoeken appart
21
Q

samenstelling van menisci

A
  1. rode & witte zijde
    - meniscus = kraakbeen = geen doorbloeding = witte zone
    - raakt perifeer aan kapsel = wel doorbloeding
    - ontstaan van deel meniscus dat wel doorbloed is = rode zone
  2. gevolg
    - perifere 1/3 = vasculair
    - herstel mogelijk
    - rijk bezenuwd
22
Q

meniscus letsels

A

= zwart op beeldvorming

  1. meniscus kneuzing
  2. mucoide degernatie
    - graad 1 tot 3
    - 1 = centraal is meniscus is vocht te zien, geen operatie noodzakelijk
    - 2 = vocht centraal dat connectie maakt tot kapsulaire rode zone
    - graad 3 = echte scheuren die belang hebben
    –> naar rand van meniscus & op 2 beelden
  3. meniscus cyste
    - vaak na scheur
    - vocht van gewricht gaat door scheur
23
Q

meniscus scheur

A
  1. algemeen
    - graad 3 van mucoide degeneratie
    - pijn & blokkade
  2. soorten
    - longitudinale scheur = meniscocapsulaire separatie
    –> communicatie van boven & ondervlakte
    - radiale scheur aan interne belijning
    - bucket handle scheur = centraal verplaatst fragment zorgt voor blokkade
    - fish-mouth = clevage scheur
    –> superior & inferior deel ontstaat & is meestal degeneratief
    - complexe scheuren
24
Q

post-operatieve meniscus

A
  1. partiele meniscusresectie = afstomping te zien
  2. hechting
    - bij jongere patiënten
    - bij perifere letsels
    - ook transplantatie mogelijk
  3. blijvende pijn
    - herscheuren
    - veranderde krachtverdeling = hogere belasting met fracturen tot gevolg
25
Q

ingrepen voor kraakbeen letsels

A
  1. palliatief = conservatief bij oudere patiënten
    - debridement
    - lavage
    - shaving
  2. restoratief
    - microfracture = herstel bevorderen
    - osteochondrale transfer
    - ACI autologe chondrocyten implantatie
    - ACT allogene chondrocyten transplantatie
  3. beeldvorming
    - follow-up
    - complicaties
26
Q

basis opnamen voet

A
  1. enkel
    - VA in 15° endo = mortise-opname
    –> superpositie van fibula op talus voorkomen
    - profiel
    - donkere driehoek vet = vetlichaam van Kager achter achillespees
    - apophyseaire botkern aan calcaneus
  2. voet
    - VA
    - schuin in eversie
    - profiel
  3. rest van voet
    - middenvoet
    - voorvoet
    - tenen & hallux
27
Q

speciale opnamen van de voet

A
  1. calcaneus van axiaal
    - 45° van posterior & craniaal
    - mediale concaviteit
  2. staande voet
    - VA & profiel
    - voetboog evalueren met aandacht voor sesamoïd
    - sesamoïd appart evalueren = Muller waarbij grote teen naar dorsiflexie getrokken wordt
  3. stress opnamen
    - eversie van enkel = kanteling talus evalueren
    - voorste schuiflade = afstand opmeten
  4. andere
    - subtalair
    - lisfranc = 45° tov. grond met laterale zijde van grond af
    - cuneïformen
28
Q

hoeken in profiel

A
  1. hoek van Böhler
    - breuk van calcaneum = vaak na val van hoogte
    - lijn van postero-superior hoek van calcaneum naar posterior belijnen van calcaneo-talaire gewricht
    - 2e lijn naar naar proc anterior van calcaneum
    - indien verbrijzeling = kleiner dan 20°
  2. hoek van Djian-Annonier
    - 120-125°
    –> groter = platvoet
    - lijn van plantaire zijde os calcaneum -> meest plantaire punt van talo-naviculaire gewricht
    - lijn van meest plantaire punt talo-naviculair naar sesamoidbeentjes hallux
  3. lijn
    - as metatarsaal 1 & as talus
    - normaal in elkaars verlengde
    - hoek naar craniaal = holvoet
    - hoek naar caudaal = platvoet
29
Q

hoeken in VA

A
  1. hallux valgus
    - lengte as van os metacarpi
    - lengte as van ossis phalangis proximalis
    - normaal 8-12°
  2. MT5
    - zelfde principe
    - normaal 0°
    - metatarso adductus quintus = kleine teen staat naar binnen
30
Q

kraakbeen lijden voet

A
  1. hallux rigidus
    - degeneratief
    - best in profiel
    - kijken naar kleine osteofyten dorsaal
  2. artrose
    - minder frequent dan heup & voet
    - vooral bij eerdere trauma
    - door kleine cystes = best CT idpv MRI
  3. RA reumatoide artritis
    - subchondrale cysten
    - oppervlakkige erosies
    - vooral MT4-5 aantasten
    - lig. degenereren = (sub)luxaties
  4. jicht
    - vooral MT1
    - erosies
    - bewaarde/vergrootte gewrichtspleet
31
Q

accessoire botjes enkel

A
  1. algemeen
    - zeer frequent in voet
    - kan leiden tot verkeerde diagnose = fractuur
  2. os trigonum
    - grote proc posterior van talus
    –> normaal samen verbeend
    - meestal assymptomatisch
    - kan pijn geven door frictie posterior impingment
    –> oedeem in talus & os trigonum
  3. os tibiale externum = os naviculare accessorius
    - tegen proximale buitenrand van os naviculare
    - meestal assymptomatisch als klein
    - groot = botoedeem
  4. os peroneum = in verloop van peroneus longus
32
Q

pathologie van gewrichtsbanden enkel

A
  1. beeldvorming
    - altijd eerst echo & doppler
    - dan na 6m = stress opnamen
    - dan MRI indien niet opgelost
33
Q

achillespees pathologie

A

= zelfde principe kan naar rest doorgetrokken worden

  1. beeldvorming = altijd eerst echo
  2. acute tendinosis
    - focaal oedeem tussen peesvezels = verdikking
    - erosieve insertietendinitis + beenmerg oedeem
  3. chronische tendinosis
  4. scheuren
    - lokale kleune scheuren = verdunning
    - partiele/volledige ruptuur
    –> met echo = dynamisch bekijken
34
Q

plantaire fascitis

A
  1. acuut = verdikking door vocht
  2. chronisch
    - tractie hielspoor aan onderzijde calcaneum
    - scherp afgelijnd = oud/afgekoeld
35
Q

andere aandoeningen enkel

A
  1. avasculaire nevrose
    - ziekte van Köhler I = os naviculare
    - ziekte van Köhler II = kop van MTII
    - gevolg = secundaire artrose
  2. Morton’s fibroma = neuroma
    - fibrose rond interdigitale zenuw
    - knobbeltje & pijn aan plantaire zijde
    - door MRI
  3. diabetische voet
    - vasculair lijden = verkalkte interdigitale bloedvaten
    - neurovasculair lijden = minder gevoel
    - osteomyelitis door wonden van druknecrose
    –> amputatie kan noodzakelijk zijn
    - charcot voet = traumatische luxaties