Gang & kinesiologie enkel Flashcards

1
Q

veranderingen viervoetengang -> tweevoetengang

A
  1. quadripodaal naar bipodaal
    - andere biomechanica
    - andere O2-verbruik = efficiëntie
    - ander klachten patroon
    - quadripodaal = momenten in heup
    - bipodaal = momenten in enkel
  2. OL
    - vroeger = steun & grijp
    - nu = enkel steun
    - kleine teen verlies oppositie = enkel flexie/extensie
  3. BL
    - vroeger = grijp & steun
    - nu = enkel grijp
    - minder lang geworden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

definitie van gaan & lopen

A
  1. definitie
    - voortbewegen door alternerend gebruik van beide benen
    - steun & propulsie van benen
    - steeds in voet contact = verschil met lopen
  2. zwaarte punt
    - zwaartepunt voorwaarts verplaatsen
    - zwaartepunt stabiliseren in horizontaal & frontaal vlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

terminologie van gangpatroon

A
  1. indeling per been
    - 60% steunfase
    - 40% zwaaifase
  2. indeling voor 2 benen
    - 20% bipodaal
    - 80% unipodaal
  3. grove indeling van steunfase
    - 27% contact fase = heelstrike -> footflat
    - 40% midstance fase = footflat -> heel-lift
    - 33% propulsie fase = heel-lift -> toe-off
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

specifieke indeling van gangpatroon

A

= wanneer fase eindigt & volgende begint

  1. steunfase
    - initial contact = 0-2% hiel raakt grond
    - loading response = 0-10% heterolaterale toe-off
    - midstance = 10-30% tot lichaamsgewicht op voorvoet
    - terminale stance = 30-50% tot heterolateraal hielcontact
    - pre-swing = 50-60% tot toe-off
  2. swingfase
    - initial swing = 60-73% zwaaivoet naast steunvoet
    - midswing = 73-87% tibia verticale positie
    - terminal swing = 87-100% hiel raakt grond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

indeling van patroon volgens functie

A
  1. weight acceptance
    - abrupte transfer van lichaamsgewicht
    - overgang zwaaifase naar steunfase
    - initale contact + loading response
  2. single limb support
    - volledig lichaams gewicht dragen
    - bijkomende beenzwaai
    - midstance + teminal stance
  3. limb advancement
    - positioinering als voorbereiding van zwaaifase
    - preswing
  4. zwaaifase
    - initial swing = acceleratie
    - mid swing = zwaaibeen voor steunbeen
    - terminal swing = deceleratie ter voorbereiding van volgend contact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

andere terminologie gangpatroon

A
  1. stappen
    - cadans = aantal stappen per minuut
    - schrede duur = 120/cadans
  2. basis
    - afstand tussen beide voeten
    - 5-10cm
    - beter worden bij ouder worden = meer stabiliteit
  3. toe-out angle
    - hoek tov. recht naar voor
    - 10-15°
    - bij enkel distrotie = grotere angle voor geen nood aan voetafrol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

algemeen draaipunten

A
  1. three-rockers
    - belangerijk bij revalidatie
    - draaing in saggitale vlak
    - excentrisch werk van spieren met voldoende kracht
    –> triceps surae & tibialis posterior
  2. ROM
    - talocuraal = minimaal 10°
    - metatarsophalangeaal = 45-65° afh van snelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

indeling van gangpatroon afh van draaipunt

A
  1. heel-rocker
    - hiel raakt grond met voet in dorsiflexie
    - beweging naar plantairflexie = lichaam beweegt naar anterior
  2. ankle-rocker
    - lichaamsmassa roteert in enkel naar anterior
    - bereiken van maximale dorsiflexie = 10°
    - belangerijkste draaipunt
  3. forefoot rocker
    - hiel verlaat grond
    - op metatarsopahlangeale gewrichten roteren
    - combinatie met plantairflexie = propulsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

karakteristieken van normaal gangpatroon

A
  1. prepositionering voor hielcontact
  2. stabiliteit in standfase
  3. footclearance in zwaaifase
  4. adequate staplengte
  5. zuinig gebruik van energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

predispositionering voor hielcontact

A
  1. prepositionering
    - net voor initial contact
    - hielcontact bepaald hele afrol
    - wordt gestuurd door spierevenwicht in heup
  2. verkorting endorotatoren
    - voet in adductie stand afrollen
    - extreme endorotatie van heup
    - extra last op knie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stabiliteit & footclearance

A
  1. unipodale fase
    - alle belasting dragen
    - gelijktijdig zwaartepunt verplaatsen
    - veel stabiliteit hiervoor nodig
  2. footclearance
    - voldoende ruimte vrijmaken
    - door triple-flexion
    –> elk deel moet goed zijn!
    - ouderen of neuro = voet net over grond
    –> verhoogd risico op vallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

adequate staplengte

A
  1. staplengte
    - voor iedereen anders
    - minimale energie gebruik
    - vooral afh van beenlengte
    - zorgt voor ideale sinusoïdale curve van zwaartepunt
  2. afwijkingen
    - te grote staplengte = wippedstap patroon
    - te kleine staplengte = schuifelend
    - verandering van snelheid zal ook altijd verandering van paslengte veroorzaken
    –> trager = kleiner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kinematica van bovenlichaam

A
  1. tegengestelde synchronistatie
    - van armen & benen
    - manier voor energie transfer
    - rotatie tussen bekken & schoudergordel = 10-12°
    - op- & ontladen van fascia thoracolumbalis
  2. zwaartepunt
    - daling van 4-5cm bij unipodaal stand
    - zijwaartse beweging van 4-5cm bij unipodaal stand
    –> zwaartepunt dichter bij steunbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kinematica van pelvis

A
  1. pelvic tilt
    - veel variatie afh van snelheid
    - heel kleine graden
  2. tilt
    - initiele gewichtstransfer = heterolateraal stijgen
    - zwaaifase = heterolateraal zakken ≈ trendelenburg
    - grotere snelheid = grotere amplitudes
  3. rotatie
    - landen in interne rotatie
    - ander been naar voor zwaaien = externe rotatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kinematica van heup

A
  1. saggitaal vlak
    - 30° flexie bij landing
    - extensie tijden hele steunfase
    - naar 10° extensie, lopers vaak te weinig
    - snelle flexie bij zwaaifase voor foot clearance
  2. frontaal vlak
    - neutral positie initial contact
    - tijdens foot flat naar addcutie
    –> maximaal na 80% van steunfase
    - komt overeen met LP verplaatsing naar UP been
    - in preswing & swing naar abductie bewegen
  3. horizontaal vlak ≈ pelvic rotation
    - landen in neutrale positie
    - maximale endorotatie tijdens toe-off
    - zwaaifase = exorotatie naar endorotatie voor stapvoorbereiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kinematica van knie

A
  1. sagitaal vlak
    - 2 flexie pieken
    - 20° piek tijdens landing = schokdemping tijdens loading acceptance
    - 40° piek tijdens triple flexion
  2. frontaal vlak
    - initieel contact = 1-4° adductie tijdens loading respons
    - terug neurtaal tijdens preswing
    - abductie tijdens intial swing
    - adductie tijden mid & terminal swing
  3. horizontaal contact
    - standfase = endorotatie
    - zwaaifase = exo toe-off -> intial swing
    - endorotatie vanaf midswing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kinematica van enkel

A
  1. saggitaal vlak
    - landen in 10° plantair flexie -> naar grond brengen 20° PF
    - dorsiflexie door beweging naar voor = 10°
    - plantair flexie tijdens preswing = afduwen
    - opnieuw dorsiflexie tot middenstand voor foot clearance
  2. frontaal vlak
    - landen in inversie = CPP van onderste sprong gewricht
    –> stabiliteit nodig tijdens load acceptance
    - beweging in eversie
    - voor toe-off terug herinversie = opnieuw stabiliteit nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

afwijkende kinematica van enkel

A
  1. supinatie
    - over laterale voetboord afrollen
    - gebrek aan schokreductie & minder aanpassing mogelijk aan ondergrond
    - stressfracturen
    - shinplints
  2. overprontatie
    - hyperpronatie of langdurige pronatie
    - te grote pronatie of te snelle pronatie
    - geen herinversie = geen stabiliteit
  3. 3 manifestaties
    - alleen overpronatie kort na hielcontact
    - overmatige & langdurige pronatie hele steunfase
    - allen in propulsie fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verticale grondreactie kracht

A
  1. algemeen
    - bij heel-to-toe lopers
    - voorvoet lopers = minder impact
  2. passieve piek = 110-125% BW
    - LWP komt voor contralateraal been = impact bij voet zetten
    - meestal hierdoor pathologie
    - hoogte & slope van piek proberen dalen
    - hogere cadans = hogere piek
    - schokabsorptie door schoensel
  3. dal = 80BW
    - bewegen over steunbeen
    - minder wegen dan bodyweight
    - door hoger center of mass dan normaal = 2-2,5mm
  4. actieve piek = voet afzetten = meer dan passieve piek
20
Q

andere grondreactie krachten

A
  1. mediolateraal
    - grondreactiekracht <=> kracht uitgeoefend door voet
    - minder dan 10% van lichaamsgewicht = vooral door spierwerk
    - initiele laterale piek
    - vervolgd door 2 mediale pieken = begin & einde van unipodaal
  2. antero-posterior
    - initial contact = naar voor duwen dus grondreactie naar posterior
    - over steunbeen = 0
    - afduwen naar achter = grondreactie naar anterior
21
Q

momenten tijdens inital contact

A

afh van verloop van grondreactie kracht

  1. voor heup
    - extern moment = flexie
    - intern moment = extensie
    - spierwerk = gluteus maximus & hamstrings excentrisch
  2. door knie
    - extern moment = /
    - intern moment = flexie
    - spierwerk = hamstrings excentrisch & kapsel
  3. achter enkel
    - extern moment = plantair flexie
    - intern moment = dorsiflexie
    - spierwerk = tibialis anterior excentrisch
  4. voet = landen in supinatie
    - extern moment = pronatie
    - intern moment = supinatie
    - spierwerk = tibialis posterior excentrisch
22
Q

momenten tijdens loading respons

A
  1. voor tot door heup
    - extern moment = flexie
    - intern moment = extensie
    - spierwerk = gluteus maximus & hamstrings CONCENTRISCH
  2. achter knie
    - extern moment = flexie
    - intern moment = extensie
    - spierwerk = quadriceps excentrisch
  3. achter enkel = zelfde
    - extern moment = plantair flexie
    - intern moment = dorsiflexie
    - spierwerk = tibialis anterior excentrisch
23
Q

momenten tijdens midstance

A
  1. door heup
    - extern moment = /
    - intern moment = extensie
    - spierwerk = gluteus maximus & hamstrings concentrisch
    –> beweging vooral door Fz
  2. achter knie
    - extern moment = flexie
    - intern moment = extensie
    - spierwerk = quadriceps CONCENTRISCH
  3. voor enkel
    - extern moment = dorsiflexie
    - intern moment = plantair flexie
    - spierwerk = triceps surae excentrisch
24
Q

momenten tijdens terminal stance

A
  1. achter heup
    - extern moment = extensie
    - intern moment = flexie
    - spierwerk = iliopsoas & rectus femoris excentrisch
  2. door knie
    - extern moment = /
    - intern moment = /
    - spierwerk = isometrisch
  3. voor enkel
    - extern moment = dorsiflexie
    - intern moment = plantair flexie
    - spierwerk = triceps surae
25
Q

momenten tijdens preswing

A

= enkel knie verschillend

  1. achter heup
    - extern moment = extensie
    - intern moment = flexie
    - spierwerk = iliopsoas & rectus femoris excentrisch
  2. achter knie
    - extern moment = flexie
    - intern moment = extensie
    - spierwerk = rectus femoris excentrisch
    –> rectus femoris voor beide hier bezig = belangerijk voor triple flexion initatie
  3. voor enkel
    - extern moment = dorsiflexie
    - intern moment = plantair flexie
    - spierwerk = triceps surae concentrisch
26
Q

spierwerk zwaaifase

A
  1. heup
    - acceleratie tijdens inital swing = rectus femoris & iliopsoas concentrisch
    - deceleratie tijdens terminal swing = gluteus maximus & hamstrings excentrisch
  2. knie
    - knie-extensie gebeurd passief door pendulum mechansime
    - hamstrings voor deceleratie net voor heelstrike
  3. voet
    - concentrisch dorsiflexie voor footclearance
    - gedurende hele zwaaifase
27
Q

spierwerk tijdens gangpatroon

A
  1. excentrisch spierwerk
    - remmen uitwendig moment
    - krachten absorptie door pezen = voorbereiding van concentrisch spierwerk
    - gedurende hele standfase
  2. concentrisch spierwerk
    - hoogste aandeel door tendon recoil
    - klein aandeel door effectieve contractie
    - tijdens push-off
28
Q

timing van spierwerk

A
  1. anatomische asynchroniteit
    - beenlengte verschil
    - holvoeten & platvoeten
  2. neuromusculaire asynchroniteit
    - atrofie
    - gebrek aan controle
  3. ROM asynchroniteit = hypo & hyper
29
Q

zuinig gebruik van energie

A
  1. automatisme
    - automatisch zo weinig mogelijk energie
    - onbewust & niet aangeleerd
  2. compensatie
    - bij pathologie
    - streven voor minste energie verbruik
    - niet mogelijk = compensatie & hoger energie verbruik
    - veroorzaken zelf klachten
    - vb: teveel beweging & aangepast biomechanisch patroon
30
Q

energieverbruik tijdens gang

A
  1. onderdelen
    - spiergebruik tijdens accelaratie & deceleratie
    - overhead = hart, ademhaling & posturale controle
    - basaal metabolisme
  2. optimalisatie van energie
    - energie transfer
    - minimalisatie van zwaartepunt amplitude
    - pendulum mechanisme in knie tijdens zwaaifase
    - tendonrecoil door excentrisch werk
  3. energie transfer = sinuisoidale curve zwaartepunt
    - hoogste punt = potentiele energie
    - omzetten in snelheid & omgekeerd
31
Q

minimaliseren van zwaartepunt verplaatsing

A
  1. algemeen
    - verschil kost energie
    - door benen “langer” proberen maken in dubbel steun & korter maken in unipodale stand
  2. langer in dubbelsteun
    - pelvic rotation
    - ankle machanisme = hiel & tip contact
  3. korter in unipodale stand
    - pelvic obliquinty = HeL drop van pelvis
    - foot mechanism
    - lichte knieflexie in stand
    - laterale verplaatsing van lichaam in stand = pythagoras
32
Q

effect van leeftijd op gang patroon

A
  1. tot 2 jaar
    - geen hielstrike = foot flat
    - weinig knieflexie in standfase
    - hele been in externe rotatie tijdens zwaaifase
  2. tot 4 jaar
    - bredere steunbasis
    - kortere staplengte & hogere cadans = 170 idpv 110
    - afwezigheid van reciproke armzwaai
  3. ouderdom
    - verminderde staplengte & lagere cadans
    - toegenomen steunbasis
    - toegenomen % van standfase
33
Q

kinetische keten

A
  1. stijgende keten
    - effect van grondreactie kracht op bovenliggende ketens
    - GRK meer mediaal van kniegewricht = meer varus = adductie moment onderbeen
    - bij osteoartrose
  2. dalende keten
    - effect van zwaartekracht op onderliggende ketens
    - in-toeing door squinting patellae of verkorting heuppronatoren
  3. gecombineerde keten
    - zowel stijgend als dalend
    - trendelenburg
    - dalend = vaak ITBfrictie syndroom
    - stijgend = lateroflexie van romp
34
Q

biomechanica van lopen

A
  1. verschillen
    - snellere bewegingen
    - overgangsfase = transitie van stappen & lopen
    - 40% steunfase & 60% zwaaifase
    - enkel unipodale steunfase = ook een zweeffase
  2. GRK
    - passieve/impact piek = 200-300% & veel steiler
    - groter bij sneller lopen & blootvoets
    - actieve piek = 300-500%
  3. snelheid
    - hogere pieken
    - vanaf bepaalde snelheid enkel voorvoet lopen mogelijk
    - totaal andere biomechanica
35
Q

bovenste spronggewricht

A

= talocruraal gewricht

  1. enkelvork
    - laterale & mediale malleolus
    - laterale malleolus lager = meer stabiliteit naar pronatie
    - collum tali is breder ventraal = DF meer spanning op lig. die enkelvork opmaken
    –> DF = CPP
  2. assen
    - 8° tov. horizontale aflopend naar lateraal
    - 20-30° tov. transversale aflopend naar dorsaal
    - ontstaan gecombineerde bewegingen supinatie & pronatie
    - vlottende assen = kunnen veranderen afh van functionele bewegingen
36
Q

gecombineerde bewegingen in talocruraal gewricht

A
  1. algemeen
    - vooral PF & DF
    - door assen = gecombineerde bewegingen
  2. open keten
    - PF + adductie
    - DF + abductie
  3. gesloten keten
    - geen ab/adductie mogelijk
    - PF + externe rotatie tibia
    - DF + interne rotatie tibia
37
Q

onderste spronggewricht

A
  1. achterste spronggewricht
    - convex (calcaneus) tov. concaaf (talus)
    - rol = glij
  2. voorste spronggewricht
    - concaaf tov. convex
    - rol <=> glij
    - bij mobilisatie altijd weten waar probleem precies zit
  3. ligamenten
    - lig talocalcaneare laterale & posterior
    - lig interosseios talocalcaneaire = kruisbanden van knie
38
Q

gecombineerde bewegingen in subtalair gewricht

A
  1. bewegingen
    - vooral eversie & inversie + abductie & adductie
    –> afh van gewrichtsas kunnen beide primaire component zijn
    - dubbel aantal graden naar inversie dan eversie = laterale malleolus x talus
  2. open keten
    - zelfde gekoppelde bewegingen
    - inversie + adductie + PF
  3. gesloten keten = torque convector
    - inversie calcaneus = abductie & dorsiflexie van talus
    –> interne rotatie van tibia ≈ propulsie
    - eversie calcaneus = adductie & plantairflexie talus
    –> externe rotatie van tibia ≈ loading respons
39
Q

midtarsaal

A
  1. gewrichtslijnen
    - proximale lijn = chopart (meer Centraal)
    - distale lijn = lisfranc
  2. assen
    - schuine as = DF/PF secundair enkel gewricht door mogelijke compensatie
    - longitudinale as = in & eversie
  3. eversie
    - assen komen parallel te liggen
    - voorvoet ontgrendeld naar meer beweging
  4. inversie
    - assen komen loodrecht te liggen
    - vergrendelen van gewrichten
    - propulsie & heel contact
    - overpronatie = niet herinventeren dus minder stabiele voet
40
Q

gekoppelde bewegingen midtarsaal

A

= counter rotation

  1. inversie
    - inversie calcaneus
    - eversie van voorvoet = voet toch contact met grond te houden
  2. eversie
    - eversie calcaneus
    - inversie voorvoet
  3. MTP
    - hallux = DF + adductie & inversie
    - andere = DF zuiver
41
Q

wisselwerking van voet tijdens gangpatroon

A
  1. functie van voet
    - bovenste spronggewricht: DF = CPP
    - onderste sprongewricht: inversie = CPP
    - midtarsaal: DF = CPP
  2. CPP = rigide hefboom
    - tijdens grote krachten over enkel
    - hielcontact & propulsie
    - voet in DF & inversie
  3. LPP = mobiele adaptor
    - tijdens midstandsfase
    - aanpassing mogelijk
42
Q

fascia plantaris

A
  1. fascia plantaris
    - van calcaneus tuberculum mediale naar distaal MTP
    - licht overlopen naar achillespees
    - onderverdeeld in mediale, middelste & laterale bundel
  2. pijn bij lopers
    - propulsie = dorsiflexie MTP
    - rek op fascia plantaris
    - calcaneus naar inversie trekken
43
Q

windlass fenomeen

A
  1. windlassfenomeen
    - bij stand zakt lengtegewelf niet in door fascia plantaris
    - klachten bij beroepen die veel staan
    - plantaire fasciopathie
  2. voorwaarden
    - heel-to-toe gait of voorvoet lopers
    - intacte fascia
    - mobiliteit achtervoet & MTP
44
Q

extrinsieke voetspieren

A
  1. functies
    - pronatie = tibialis posterior, flexor digitorum/hallucis longus
    - supinatie = extensor digitorum longus
    - plantair flexie + abductie & eversie = peroneus longus & brevis
    - dorsiflexie + adductie & inversie = tibialis anterior & extensor hallucis longus
    - anatomisch meestal beschreven = concentrisch & distaal bewegend
    –> functioneel is omgekeerd = excentrisch & proximaal bewegend
  2. tibialis posterior tijdens gangpatroon
    - eversie afremmen bij landing
    - synergist met windglass fenomeen & peroneus longus
    - eversie afremmen & energie opnemen om bij propulsie naar inversie te trekken
45
Q

foot core

A
  1. algemeen
    - opname & afgifte van elastische energie bij elke foot strike
    - door vervorming van 4 voetbogen
    - gecontroleerd door intrinsieke & extrinsieke voetspieren
    –> core van voet is voorwaarde voor normale functie
  2. onderdelen
    - actieve systeem = intrinsieke spieren (tonisch) & extrinsieke spieren (fasisch)
    - passieve systeem = ligamenten (plantaire fascia) & botten
    - neurale systeem = ligamenten, proprioceptoren & druksensoren in voetzool
    –> veranderingen in voet dome door stretch response