MAC - Deel II - Blok 3 Flashcards

1
Q

Ordeningsdenken accent

A

Werknemer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uitgangspunten ordeningsdenken

A

Niet iedere werknemer hetzelfde

Niet alleen geld motiveert, maar ook andere dingen

Iedere werknemer is een apart individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mcgregor

A

Theorie X of Y verschilt per moment

Theorie x-> extrinsieke motivatie

theorie y-> intrinsieke motitvatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Maslows ordeningsdenker

A

Behoeften piramide; steeds in hiërarchie naar boven proberen te komen

Nog steeds veel geïmplementeerd in organisaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

taakdenkers accent op

A

inhoudelijke kant van taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Controlled motivation

A

Verleiden, dwingen en bepaalde druk of spanning uitoefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Controlled motivation nadelen

A
  • Shortcuts (snelle manier bereiken beloning)
  • Prestatiedruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Autonomous motivation (intrinsiek)

A

Gedrag binnenuit

  • Doelcongruente resultaten (proces belangrijker dan resultaat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soort beloning indelen

A
  • Financieel / niet financieel
  • Formeel / informeel
  • Lange of korte termijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zelf- determinantie theorie doel

A

Intrinsieke motivatie verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zelf determinantie theorie factoren (basisbehoeften 3)

A
  • Behoefte Autonomie
  • Allemaal competent en iets goeds doen
  • Behoefte verbondenheid anderen; relaties in positieve omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zelf determinantie theorie implementeren

A

Omstandigheden creëren waarin deze factoren kunnen prevalerem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Controlled motivation internaliseren

A

Omgeving creeeren waarin je het zelf ook belangrijk gaat vinden.

Vb; je moet 5 papers per jaar publiceren, op den duur ga je dit zo belangrijk vinden dat je er zelf ook 10 wil publiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voordeel intrinsieke motivatie

A
  • Dichter bij persoonlijkheid
  • Minder shortcuts
  • Behoefte om verbinding te zoeken organisatie –> doelcongruent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dan Pink drive doel

A

Geld motiveert alleen bij geautomatiseerd werk, bij complexere taken moet je kijken naar andere beloningen voor motivatie

Geld is slechte motivator voor kenniswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dan pink factoren 3

A
  • Autonomie; zelfsturende teams lossen problemen op
  • Meesterschap; activiteiten om beter van te worden
  • ZInvol doel; redenen voor werk hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

KPI ontwerpprincipes

A
  • Heldere en concrete doelen
  • Positieve gevolgen aan doelen koppelen
  • Verbinden prestatiemeting
  • Fairness en redelijkheid in systeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

KPI eisen

A
  • Tijdigheid
  • Gevoeligheid
  • Congruentie
  • Precisie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Precisie

A

Je wil dat de inspanning resulteert in een gemeten prestatie = geleverde prestatie

  • Hangt dit uit elkaar is er ruis.

Externe factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gevoeligheid

A

Je wilt na de inspanning gelijk hebben dat de prestatie en gemeten prestatie bij elkaar liggen
- En niet dat de inspanning is, gemeten prestatie ——> geleverde prestatie

VB; Als een schoonmakersafdeling wordt beoordeelt op het aantal patienten dat ze behandelen, is de maatstaf ongevoelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Onderlinge afhankelijkheid

A

Onderdeel precisie

Afhankelijkheden eerlijk verdeelt

VB; afdelingen die aan elkaar leveren, schoonmaak en chirurgie

  • Zorg bij de een voor inefficientie
  • Zorg bij de andere voor slechte motivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Tijdigheid

A

De maatstaf moet op tijd beschikbaar zijn op de prestaties te beoordelen

23
Q

Doelcongruentie

A

gewenste resultaat en gemeten en geleverde prestatie liggen uit elkaar

Vb; thuiszorg wil zo veel mogelijk patienten behandelen, personeel juist klanttevredenheid

24
Q

Andere soorten beloningen

A

Status

Verantwoordelijkheid

Afdelingen aansturen

25
Q

Klassiek incentive scheme 3 punten

A
  • Drempelwaarde; daarboven moet gepresteerd worden
  • Bovengrens; risico inperken dat je als organisatie te veel geld kwijt bent
  • Extrinsieke motivatie is vereist
26
Q

Sterke incentive inteniteit

A

Hoe meer inspanning hoe meer beloning

Grote kans op onwenselijk gedrag; streven naar goede prestatiescore

27
Q

Wat is er nodig voor een hoge incentive intensiteit?

A

Hele hoogwaardige prestatieindicatoren

28
Q

Zwakke incentive intensiteit

A

relatie tussen beloning en prestatie niet zo sterk

minder kans op onwenselijk gedrag

29
Q

KPI nadeeel

A
  • Niet te sterk steunen op je instrumenten; perfecte measures bestaan niet
30
Q

Doel prestatiemeting in de zorg

A

Zorg optimaliseren, uitkomst per patient vergroten

31
Q

KPI

A
  • Omzet
  • Winst
  • Patienttevredenheid
  • Personeelstevredenheid
  • Productiviteit
32
Q

BSC (balanced score board) perspectieven

A
  • Financieel; omzet, winst
  • Marktperspectief; klanttevredenheid
  • Internperspectief; productiviteit, personeelstevredenheid
  • Leerperspectief; fouten en daarop cursussen aanbieden
33
Q

BSC zijn verbonden op welke manier

A

Causaal verband

VB; meer financiele middelen leidt meestal tot een beter marktinzicht

34
Q

Oerdenkers nadruk op…

A

Organisatie

35
Q

Taakdenkers/ moderne denkers nadruk op…

A

Inhoudelijke kant van taak

36
Q

Ordeningsdenkers nadruk op …

A

individu

37
Q

Herzberg

A

Hygienefacoteren
Motivatiefactoren

Noodzakelijke factoren die er moeten zijn en motivatiefactoren motiveren daadwerkelijk

38
Q

Hygienefactoren

A

Dragen niet bij aan motivatie, moeten wel aanwezig zijn

  • Salaris
  • Status
  • Arbeidsomstandigheden
  • Leiderschap
39
Q

Motivatiefactoren

A
  • Belang nastreven doel
  • Erkenning
  • Intrinsieke motivatie
  • Aanleg en omgeving
40
Q

Goalsetting theory

A

Samenhang tussen doelen en motivatie weergeven

  • Duidelijke doelen; motivatie neemt toe, ondanks onhaalbaar
  • Onduidelijke doelen; motivatie neemt af
41
Q

Verband prestatie en beloning

A

Drempelwaarde beloning
De prestatienorm (doelstelling)
Limietwaarde
incentive intensiteit

42
Q

Resources bepalen…

A

Productiecapaciteit

43
Q

Doel managers TOC

A

constraints analyseren

44
Q

Voorbeeld constraint

A

Ziekenhuis heeft een te hoge kostprijs voor MRI, zorgverzekeraars contracteren daarom alleen andere ziekenhuizen voor een MRI scan en zorgt ervoor dat er minder patienten komen

-> Kostprijs MRI omlaag brengen

45
Q

TOC uitgangspunten

A

Maximaliseren van output

  • strategisch denken
  • systeemdenken; keten zo sterk als zwakste schakel
  • Probeert knelpunt te doorbreken
  • oorzaak gevolg
46
Q

Vijf stappen TOC

A
  1. Identify
  2. Exploit; benut de bottleneck optimaal
  3. Subordinate; Maak de andere stappen ondergeschikt aan bottleneck
  4. Elevate; verruim capaciteit bottleneck (opheffen)
  5. zoek nieuwe bottleneck
47
Q

Throughput

A

Geld toegevoegde waarde per product

T= waarde - directe materiaalkosten

48
Q

Inventory

A

Waarde in je organisatie, je inventaris (middelen waarmee je geld wil generen)
- Machines
- Faciliteiten

49
Q

Operating Expense

A

geld benodigd om throughput te maken

  • Afschrijvingen
  • vaste kosten
50
Q

Net profit

A

= T- OE

51
Q

Return on investment

A

= (T-OE) / I

52
Q

Cash flow

A

T- OE / delta I

53
Q

Bottleneck vormen

A
  • Markt; vraag minder dan organisatie kan produceren
  • Materiaal; tekort om producten te realiseren
  • Capaciteit; mens materieel ruimte
54
Q

Meesterschap

A

Activiteiten om beter van te worden ondernemen