Le vocabulaire fréquent : liste p.1→10 Flashcards
zijn
être
hebben
avoir
doen, maken
faire
zeggen
dire
kunnen, mogen
pouvoir
gaan
aller
zien
voir
willen
vouloir
komen
venir
moeten
devoir
nemen
prendre
vinden
trouver
geven
donner
moeten, nodig zijn
falloir
het moet, er is nodig
il faut
spreken, praten
parler
zetten, leggen, aandoen
mettre
weten
savoir
voorbijgaan, doorgeven
passer
bekijken
regarder
beminnen, houden van
aimer
geloven
croire
vragen
demander
blijven
rester
antwoorden
répondre
horen
entendre
denken
penser
aankomen
arriver
kennen
connaître
worden
devenir
voelen
sentir
lijken
sembler
(vast)houden
tenir
begrijpen
comprendre
teruggeven
rendre
wachten
attendre
naar buiten gaan, uitgaan
sortir
leven
vivre
naar binnen gaan
entrer
hernemen
reprendre
dragen
porter
zoeken
chercher
gaan halen, oppikken
aller chercher
terugkomen
revenir
roepen, noemen
appeler
sterven
mourir
vertrekken
partir
gooien
jeter
volgen
suivre
schrijven
écrire
tonen
montre
vallen
tomber
openen
ouvrir
stoppen
arrêter
verliezen
perdre
beginnen
commencer
schijnen
paraître
opheffen
lever
stappen
marcher
toelaten
permettre
gaan zitten
s’asseoir
beluisteren
écouter
naar boven gaan
monter
opmerken
apercevoir
krijgen
recevoir
(be)dienen
servir
(be)eindigen
finir
lachen
rire
schreeuwen
crier
spelen
jouer
draaien
tourner
bewaken, behouden
garder
(h)erkennen
reconnaître
verlaten
quitter
eten
manger
lopen
courir
verderzetten
continuer
vergeten
oublier
naar beneden gaan
descendre
verbergen
cacher
plaatsen
poser
trekken
tirer
voorstellen
présenter
toevoegen
ajouter
handelen
agir
terugvinden
retrouver
(aan)bieden
offrir
leren, vernemen
apprendre
doden
tuer
terugkeren
retourner
ontmoeten
rencontrer
opsturen
envoyer
slapen
dormir
duwen
pousser
terugbellen, terugroepen
rappeler
zich iets herinneren
se rappeler qqch
lezen
lire
veranderen
changer
proberen
essayer
tellen
compter
bezetten
occuper
zorgen voor
s’occuper de
uitleggen
expliquer
slaan
frapper
werken
travailler
bekomen, verkrijgen
obtenir
terug naar huis gaan
rentrer
huilen
pleurer
herhalen
répéter
betalen
payer
brengen (dingen)
apporter
bestaan
exister
drinken
boire
glimlachen
sourire
gaan slapen, gaan liggen
se coucher
veroorzaken
causer
vertellen
raconter
knellen
serrer
missen, ontbreken
manquer
(be)noemen
nommer
rijden, voeren
conduire
grijpen, vatten
saisir
(ver)blijven
demeurer
terugzetten
remettre
verdwijnen
disparaître
slaan, verslaan
battre
aanraken
toucher
verschijnen
apparaître
lijden, afzien
souffrir
sluiten
fermer
aanvaarden
accepter
strekken
tendre
geboren worden
naître
redden
sauver
vooruitgaan
avancer
oversteken
traverser
zich herinneren
se souvenir de
(be)dekken
couvrir
winnen
gagner
vormen
former
aanstaan, bevallen
plaire
kussen, omhelzen
embrasser
durven
oser
verhinderen
empêcher
weigeren
refuser
beslissen
décider
produceren
produire
(be)laden
charger
mengen, (zich) moeien
(se) mêler (de)
hopen
espérer
ophouden
cesser de
lijken op
ressembler à
zingen
chanter
naderen, dichter brengen
approcher
bidden
prier
ontsnappen
échapper
glijden
glisser
schitteren
briller
(ver)branden
brûler
plaatsen
placer
(be)oordelen
juger
volstaan
suffire
bereiken
atteindre
aankondigen
annoncer
opvoeden, verhogen
élever
kopen
acheter
leiden
mener
voorbereiden
préparer
verzekeren
assurer
raden
deviner
beschouwen
considérer
toebehoren aan
appartenir à
vertegenwoordigen
représenter
bedriegen
tromper
zich vergissen
se tromper
verkopen
vendre
vrezen
craindre
meenemen (dingen)
emporter
uitdrukken
exprimer
rijden
rouler
bezitten
posséder
wakker maken
réveiller
wakker worden
se réveiller
helpen
aider
ontdekken
découvrir
kiezen
choisir
uitspreken
prononcer
verzwijgen
taire
zwijgen
se taire
dromen
rêver
drukken (op)
appuyer (sur)
uistrekken, uitbreiden
étendre
tillen, beven
trembler
verdedigen, verbieden
défendre
maken, creëren
créer
handhaven, behouden
maintenir
aanduiden
indiquer
beloven
promettre
achterlaten, opgeven
abandonner
niet weten, negeren
ignorer
vergezellen
accompagner
zich richten tot
s’adresser à
observeren, waarnemen
observer
scheiden
séparer
trouwen met
se marier avec
voorzien
prévoir
brengen
amener
verplichten
obliger
verlichten
éclairer
achtervolgen, vervolgen
poursuivre
leveren
livrer
bevatten
contenir
vluchten
fuir
stromen
couler
voorstellen
proposer
ondervinden
éprouver
weerhouden
retenir
hechten, vastmaken
attacher
stelen, vliegen
voler
meeslepen
entraîner
trainen
s’entraîner
verrassen
surprendre
breken
briser
inbeelden
imaginer
leiden
diriger
erin slagen te, bereiken
parvenir à
binnendringen
pénétrer
opmerken
remarquer
vermijden
éviter
vestigen
établir
slagen
réussir
buigen
pencher
wonen
habiter
omringen
entourer
verklaren
déclarer
verbazen
étonner
opmaken, opzetten
dresser
duren
durer
vastleggen, vastmaken
fixer
verlangen
désirer
uittrekken
arracher
ondersteunen
soutenir
snijden
couper
onderzoeken
examiner
twijfelen
douter
terugtrekken, uithalen
retirer
wandelen
se promener
dwingen, forceren
forcer
terugzien
revoir
opvullen, invullen
remplir
beëindigen
terminer
pogen, wagen
tenter
installeren
installer
optillen
soulever
aansteken
allumer
opleggen, opdringen
imposer
ademhalen, ademen
respirer
zakken, doen dalen
baisser
blazen
souffler
aantrekken
attirer
(uit)lenen
prêter
amuseren
amuser
uitbarsten
éclater
vergaderen, bijeenbrengen
réunir
behandelen
traiter
aanwerven, engageren
engager
slepen
traîner
gebruiken
employer
markeren
marquer
bewijzen
prouver
invoeren
importer
eisen
exiger
(uit)rusten
se reposer
dansen
danser
groeten
saluer
toekennen
accorder
afmaken, afwerken
achever
toegeven, bekennen
avouer
onderscheiden
distinguer
(iem.) meenemen
emmener
(op)schudden
agiter
aarzelen
hésiter
bellen, rinkelen
sonner
samenstellen
composer
wegnemen, ontvoeren
enlever
komen bij, vervoegen
rejoindre
terugbrengen
ramener
studeren
étudier
delen
partager
(ver)jagen
chasser
onderbreken
interrompre
verwijderen, verder zetten
éloigner
verminderen
réduire
uitzetten, doven
éteindre
herbeginnen
recommencer
springen
sauter
beklagen
plaindre
klagen (over)
se plaindre (de)
verkiezen
préférer
onthullen
révéler
ondergaan
subir
opbrengen, terugbrengen
rapporter
kosten
coûter
nadenken
réfléchir
bedanken
remercier
neerleggen
déposer
roken
fumer
bevestigen
affirmer
geschikt zijn, passen
convenir
kleden
vêtir
verrichten, volbrengen
accomplir
oplossen
résoudre
duiken, afwassen
plonger
vernielen
détruire
interesseren
intéresser
schikken
disposer
gieten, storten
verser
gehoorzamen aan
obéir à
vechten (tegen)
lutter (contre)
beweren
prétendre
bouwen
construire
onderwerpen
soumettre
wegen
peser
verstoren, troebel maken
troubler
verspreiden
répandre
weerstaan aan
résister à
beschermen
protéger
opsluiten
enfermer
graven
creuser
groot worden
grandir
(spijker) slaan in
enfoncer (un clou)
omhullen, inpakken
envelopper
waarschuwen, voorkomen
prévenir
inspireren
inspirer
oprapen, verzamelen
ramasser
in slaap vallen
s’endormir
uitvinden
inventer
(uit)persen
presser
toevertrouwen
confier
uitwissen
effacer
achteruitgaan
reculer
verslijten
user
voeden
nourrir
vervangen
remplacer
wensen
souhaiter
ondertekenen
signer
ondervragen
interroger
domineren
dominer
bestellen, aanvoeren
commander
veronderstellen
supposer
overschrijden, inhalen
dépasser
beschuldigen
accuser
(zich) aankleden
(s’)habbiller
veroordelen
condamner
(be)dreigen
menacer
verpletteren
écraser
wijken voor
céder à
verwijderen
écarter
iets eisen, claimen
réclamer qqch
tekenen
dessiner
besluiten
conclure
vastbinden
lier
toegeven
admettre
aanvallen
attaquer
respecteren
respecter
hangen
pendre
verdragen, supporteren
supporter
verschijnen, voorkomen
figurer
profiteren, genieten van
profiter de
vasthaken, aanhangen
accrocher
kalmeren
calmer
voldoen
satisfaire
waard zijn
valoir
betekenen
signifier
ongerust maken
inquiéter
assisteren (bijwonen)
assister (à)
uitnodigen
inviter
verscheuren
déchirer
riskeren
risquer
doorlopen, doorbladeren
parcourir
verwerpen
rejeter
afstand doen van
renoncer à
waken
veiller
omvormen
transformer
(een lijn) trekken
tracer (une ligne)
tevredenstellen
contenter
waard zijn, verdienen
mériter
(zich) (over)haasten
(se) précipiter
strelen
caresser
verstikken
étouffer
animeren
animer
breken
casser / rompre
stichten
fonder
overschrijden
franchir
neerhalen, neerschieten
abattre
discussiëren
discuter
vermoeien
fatiguer
toestemmen
consentir
betreuren
regretter