Actes de Paroles X (31-36) Flashcards

1
Q

Jammer!

A

Dommage!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat mijn interesseert, dat is informatica.

A

Moi, ce qui m’intéresse, c’est l’informatique.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik ben niet trots op wat ik gedaan heb.

A

Je ne suis pas fier / fière de ce que j’ai fait.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Oh, zoals je wilt.

A

Oh, comme tu veux.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik ben niet tevreden met mijn resultaat.

A

Je suis mécontent(e) de mon résultat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik vind het jammer dat ze mijn bericht niet beantwoord heeft.

A

Je regrette qu’elle n’ait pas répondu à mon message.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik vind dat een interessant idee.

A

Je trouve cette idée intéressante.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik ben blij dat ze geslaagd is.

A

Je suis content / contente qu’elle ait réussi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik ben opgetogen.

A

Je suis enchanté(e).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik ben benieuwd het vervolg te kennen.

A

Je suis curieux / curieuse de connaître la suite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik ben erg geboeid door de politiek.

A

Je suis très intéressé(e) par la politique.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Die film heeft me ontgoocheld.

A

Ce film m’a déçu(e).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik neem het mezelf kwalijk dat ik hem / haar beledigd heb.

A

Je m’en veux de l’avoir insulté(e).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat een onaangename verrassing!

A

Quelle mauvaise surprise!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik ben (echt) ontgoocheld over je gedrag.

A

Je suis (vraiment) déçu(e) de ta conduite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ik ben (echt ongoocheld) dat hij niet komt.

A

Je suis (vraiment) déçu(e) qu’il ne vienne pas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ik heb heimwee.

A

J’ai le mal du pays.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ik zou graag Russisch leren.

A

J’aimerais bien apprendre le russe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ik ben tevreden met mijn resultaten.

A

Je suis content(e) de mes résultats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ik zal morgen vertrekken.

A

Je vais partir / partirai demain.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dat had ik niet moeten zeggen.

A

Je n’aurais pas dû dire cela.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ik ben ontzettend blij.

A

Je suis fou / folle de joie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Oh, wat vervelend!

A

Oh, c’est ennuyeux!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Politiek interesseert me.

A

La politique, ça m’intéresse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Gaan we naar de bioscoop of gaan we iets drinken?

A

On va au cinéma ou boire un verre?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Ik ben blij dat ik geslaagd ben.

A

Je suis heureux / heureuse d’avoir réussi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Ik ben verontwaardigd over je houding.

A

Je suis indigné(e) de ton comportement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Niets aan te doen!

A

Tant pis!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ik was erg teleurgesteld.

A

J’ai été très déçu(e).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Dat ergert me.

A

ça m’énerve. / ça m’irrite. / ça m’agace.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Nou en?

A

Et alors?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Ik interesseer me voor politiek.

A

Je m’intéresse à la politique.

33
Q

Ik zal er hem morgen over spreken.

A

Je lui en parlerai demain.

34
Q

Ik betreur dat je mijn woorden verkeer geïnterpreteerd hebt.

A

Je suis désolé(e) que tu aies mal interprété mes paroles.

35
Q

Helaas!

A

Hélas!

36
Q

Ik betreur mijn onhandige reactie.

A

Je regrette ma réaction maladroite.

37
Q

Ik mis je.

A

Tu me manques.

38
Q

Ik beloof meer te werken.

A

Je promets de travailler plus.

39
Q

U ergert me. / Jullie ergeren me.

A

Vous m’énervez. / Vous m’agacez.

40
Q

Uw mening (zienswijze, standpunt) is interessant.

A

Votre point de vue ne manque pas d’intérêt.

41
Q

Het is leuk, niet?

A

C’est amusant, hein?

42
Q

Ik overweeg om in augustus te verhuizen.

A

J’envisage de déménager en août.

43
Q

Dat heeft me goed gedaan.

A

ça m’a fait du bien.

44
Q

Keitof!

A

Génial! / Super! / Extra!

45
Q

Ik heb er spijt van.

A

Je m’en mords les doigts.

46
Q

Het kan me niet(s) schelen.

A

Je m’en fiche complétement.

47
Q

Jammer genoeg kan ik niet blijven.

A

Malheureusement, je ne peux pas rester.

48
Q

Dat laat me koud.

A

ça ne me fait ni chaud ni froid.

49
Q

Ik ben woedend.

A

Je suis furieux / furieuse. / Je suis en colère.

50
Q

Ik ben benieuwd te weten of ze ook zal komen.

A

Je suis curieux / curieuse de savoir si elle viendra aussi.

51
Q

Ik zou graag weten wat jullie ervan denken.

A

J’aimerais bien savoir ce que vous en pensez.

52
Q

Ik verzeker je dat ik je zal contacteren.

A

Je t’assure que je te contacterai.

53
Q

Ik ben blij dat ik die kans gekregen heb.

A

Je me félicité d’avoir eu cette chance.

54
Q

Dat had ik niet van hem verwacht.

A

Je n’aurais pas cru cela de lui.

55
Q

Gelukkig zijn we op tijd aangekomen.

A

Heureusement qu’on est arrivé à temps.

56
Q

Tof!

A

Chouette!

57
Q

Dat had ik niet verwacht.

A

Je ne m’attendais pas à cela / ça.

58
Q

Aurélien heeft me teleurgesteld.

A

Aurélien m’a déçu.

59
Q

Wat kan mij dat schelen?

A

Qu’est-ce que tu veux que ça me fasse?
Qu’est-ce que vous voulez que ça me fasse?

60
Q

Ik heb besloten te stoppen met roken.

A

J’ai décidé d’arrêter de fumer.

61
Q

Wat jammer dat ze niet komt.

A

C’est dommage qu’elle ne vienne pas.

62
Q

Daar ben ik erg blij mee.

A

Cela m’a fait un grand plaisir.

63
Q

Ik zou graag die film zien.

A

J’aimerais bien voir ce film.

64
Q

Het spijt me dat ik dat gezegd heb.

A

Je regrette d’avoir dit cela.

65
Q

Club Brugge is landskampioen!

A

Le Club de Bruges est champion de Belgique!

66
Q

Ik kom vanavond naar huis.

A

Je rentre ce soir.

67
Q

Ik ben van plan te leren surfen.

A

J’ai l’intention d’apprendre à faire du surf.

68
Q

Het is me (volkomen) gelijk.

A

ça m’est (parfaitement/complètement) égal.

69
Q

Ik ben (absoluut) niet tevreden!

A

Je ne suis pas (du tout) content(e).

70
Q

Ik ben blij dat ik hem/haar ontmoet heb.

A

ça m’a fait plaisir de l’avoir rencontré(e).

71
Q

Weet je, Margot trouwt volgende zaterdag.

A

Tu sais, Margot se marie samedi prochain.

72
Q

Ik ben boos.

A

Je suis fâché(e).

73
Q

Ik zou graag weten wat hij ervan vindt.

A

ça m’intéresserait de connaître son point de vue.

74
Q

Zijn houding ergert me.

A

Je suis irrité(e) par son comportement.

75
Q

Denk je dat dat me iets kan schelen?

A

Si tu crois que ça m’intéresse.

76
Q

Ik zou graag zijn / haar nieuwe wagen zien.

A

Je serais curieux / curieuse de voir sa nouvelle voiture.

77
Q

Ah, dat interesseert me (erg)!

A

Ah, ça m’intéresse (beaucoup)!

78
Q

Och! (Bah, ja.)

A

Bof!