Actes de Paroles II (5-7) Flashcards
Goed idee.
Bonne idée.
Het is erg vriendelijk, maar het lijkt me moeilijk (deze week).
C’est très aimable, mais ça me paraît difficile (cette semaine).
Nee, dring niet verder aan.
Non, n’insistez pas.
Het is erg vriendelijk, maar vandaag heb ik geen tijd.
C’est très gentil, mais je n’ai pas le temps aujourd’hui.
Heb je zin om vanavond uit te gaan? Ik nodig je uit.
Tu as envie de sortir en boîte ce soir? Je t’invite.
Dank je/u, liever een andere keer.
Merci, ce sera pour une autre fois.
Leuk! Tof!
Chic / Chouette alors!
Hebt u zin om te dansen?
Vous voulez danser?
Ik wil wel.
Je veux bien.
Het spijt me, maar mijn ouders zullen niet akkoord gaan.
Je suis désolé(e), mais mes parents ne seront pas d’accord.
Het is het minste wat ik kan doen.
C’est la moindre des choses.
Het is erg vriendelijk (van je).
C’est très gentil (de ta part).
Graag gedaan. / Zonder dank.
De rien. / Je vous en prie. / Ce n’est rien.
Graag gedaan. / Zonder dank.
Il n’y a pas de quoi.
Kom, we gaan bij Boury dineren. Ik nodig u uit.
Allez, on va dîner chez Boury. Je vous invite.
Maar dat is toch (heel) normaal.
Mais, c’est (tout à fait) normal.
Nee, daar heb ik helemaal geen zin in.
Non, je n’en ai aucune envie.
Hartelijk dank.
Je vous remercie (beaucoup).
Ja, dat is een goed / uitstekend idee.
Oui, c’est une bonne / excellente idée.
Afgesproken.
Entendu.
Goed, ik ga erop in.
Bon, j’accepte.