Actes de Paroles II (5-7) Flashcards

1
Q

Goed idee.

A

Bonne idée.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het is erg vriendelijk, maar het lijkt me moeilijk (deze week).

A

C’est très aimable, mais ça me paraît difficile (cette semaine).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nee, dring niet verder aan.

A

Non, n’insistez pas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het is erg vriendelijk, maar vandaag heb ik geen tijd.

A

C’est très gentil, mais je n’ai pas le temps aujourd’hui.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Heb je zin om vanavond uit te gaan? Ik nodig je uit.

A

Tu as envie de sortir en boîte ce soir? Je t’invite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dank je/u, liever een andere keer.

A

Merci, ce sera pour une autre fois.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leuk! Tof!

A

Chic / Chouette alors!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hebt u zin om te dansen?

A

Vous voulez danser?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik wil wel.

A

Je veux bien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het spijt me, maar mijn ouders zullen niet akkoord gaan.

A

Je suis désolé(e), mais mes parents ne seront pas d’accord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het is het minste wat ik kan doen.

A

C’est la moindre des choses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het is erg vriendelijk (van je).

A

C’est très gentil (de ta part).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Graag gedaan. / Zonder dank.

A

De rien. / Je vous en prie. / Ce n’est rien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Graag gedaan. / Zonder dank.

A

Il n’y a pas de quoi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kom, we gaan bij Boury dineren. Ik nodig u uit.

A

Allez, on va dîner chez Boury. Je vous invite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Maar dat is toch (heel) normaal.

A

Mais, c’est (tout à fait) normal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Nee, daar heb ik helemaal geen zin in.

A

Non, je n’en ai aucune envie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hartelijk dank.

A

Je vous remercie (beaucoup).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ja, dat is een goed / uitstekend idee.

A

Oui, c’est une bonne / excellente idée.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Afgesproken.

A

Entendu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Goed, ik ga erop in.

A

Bon, j’accepte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Als u vrij bent, nodig ik u uit (voor een concert).

A

Si vous êtes libre, je vous invite (au concert).

23
Q

Ontzettend bedankt.

A

Merci infiniment.

24
Q

Graag.

A

Avec plaisir.

25
Q

Ik zou wel graag met je meegaan, maar ik voel me niet zo goed.

A

J’irais bien avec toi, mais je ne me sens pas bien.

26
Q

Kom eens naar mijn nieuwe auto kijken.

A

Viens voir ma nouvelle voiture.

27
Q

Een klassiek concert, daar ben ik niet zo erg voor.

A

Un concert classique, je n’aime pas (tellement).

28
Q

Wat vriendelijk.

A

Comment c’est gentil (à vous).

29
Q

Waarom niet?

A

Pourquoi pas?

30
Q

U bent erg vriendelijk.

A

Vous êtes très aimable / gentil.

31
Q

Geen sprake van.

A

Il n’en est pas question.

32
Q

Blijf bij ons lunchen.

A

Restez déjeuner chez nous.

33
Q

We gaan lunchen chez Septime. U bent mijn gast.

A

On va déjeuner chez Septime. Vous êtes mon invité.

34
Q

Ik nodig u uit om morgen te komen eten.

A

Je vous invite à venir dîner demain.

35
Q

Dank je/u, maar het spreekt me niet aan.

A

Merci, mais ça ne me dit rien.

36
Q

Ik zou graag komen, maar het is (jammer genoeg) niet mogelijk.

A

Je viendrais avec plaisir, mais ce n’est (malheureusement) pas possible.

37
Q

Hoe kan ik u daarvoor bedanken?

A

Je ne sais comment vous remercier.

38
Q

Jammer!

A

Désolé(e)!

39
Q

Ik heb niet zoveel zin.

A

Je n’ai pas tellement envie.

40
Q

Ik nodig u op restaurant uit.

A

Je vous invite au restaurant.

41
Q

Het spijt me werkelijk heel erg, maar zondag ben ik niet vrij.

A

Je suis vraiment navré(e), mais dimanche, je ne suis pas libre.

42
Q

Misschien een andere keer.

A

Une autre fois, peut-être.

43
Q

Jammer, maar ik kan niet komen.

A

C’est dommage, mais je ne peux pas venir.

44
Q

Van harte bedankt.

A

Merci de tout coeur.

45
Q

(Heel) graag.

A

(Très) volontiers.

46
Q

Ben je alleen vanavond? Laat ons dan naar een film gaan kijken. Ik nodig je uit.

A

Tu es seul(e) ce soir? Alors, on va voir un film. Je t’invite.

47
Q

Ben je vanavond vrij? Kom naar me toe, we zullen een glaasje drinken.

A

Tu es libre ce soir? Viens chez moi, on boira un verre.

48
Q

Dat is sympathiek.

A

C’est sympa.

49
Q

Nee, dank u.

A

Non, merci.

50
Q

Dank u wel, meneer.

A

Merci bien / beaucoup, Monsieur.

51
Q

Ja, omdat u aandringt.

A

Mais oui, puisque vous insistez.

52
Q

Het spijt me ontzettend, maar ik heb een afspraak met iemand anders.

A

Je regrette infiniment, mais j’ai rendez-vous avec quelqu’un d’autre.

53
Q

Nee!

A

Non!