Actes de Paroles XIV (50-52) Flashcards

1
Q

Ik zal je zeker komen bezoeken.

A

Je viendrai sûrement te voir.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Niet denderend als film.

A

Pas terrible comme film.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dat is vals.

A

C’est faux.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dat is een flauwe film.

A

Ce film est nul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik zit daar voor niets tussen.

A

Je n’y suis pour rien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het was heel lekker.

A

C’était très bon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het is een zeurkous.

A

C’est une fille casse-pieds.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hij is onuitstaanbaar.

A

Il est insupportable.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door jouw schuld heb ik mijn trein gemist.

A

C’est à cause de toi que j’ai raté mon train.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hij is nors.

A

Il est bourru.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het is lelijk.

A

C’est moche. (fam.) / C’est laid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Je kan op me rekenen.

A

Tu peux compter sur moi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik vond die film erg mooi.

A

J’ai beaucoup aimé ce film.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het is / was overheerlijk.

A

C’est / c’était délicieux.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Morgenavond kom ik zeker, beloofd!

A

Je viendrai demain soir, c’est promis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het was helemaal niet interessant.

A

Ce n’était pas intéressant du tout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Die film is echt goed.

A

Il est très bien, ce film.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ik vond het een leuke film.

A

Ce film m’a plu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Het was vervelend.

A

C’était ennuyeux.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Dat is niet waar.

A

Ce n’est pas vrai.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het is prachtig.

A

C’est magnifique.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ik zal hem zeker opbellen.

A

Je ne manquerai pas de lui téléphoner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Ik beloof je de foto’s op te sturen.

A

Je te promets de t’envoyer les photos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Het is een aangename jongen.

A

C’est un garçon agréable.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Het is een zeurpiet.
C'est une scie.
26
Deze documentaire is heel interessant.
Ce documentaire est très intéressant.
27
Het is fantastisch.
C'est fantastique.
28
Het is vreselijk.
C'est horrible.
29
Die roman is boeiend.
Ce roman est captivant.
30
Het is afschuwelijk.
C'est affreux.
31
Hij is driftig.
Il est colérique.
32
Het is mijn schuld niet.
Ce n'est pas de ma faute.
33
Julien is echt grappig.
Julien est vraiment rigolo.
34
Michel is echt geestig.
Michel est vraiment drôle.
35
Jij hebt me verklikt.
C'est toi qui m'as dénoncé(e).
36
Het is een vervelende jongen.
C'est un garçon ennuyeux.
37
Die roman is vervelend.
Ce roman est ennuyeux.
38
Hij is sympathiek.
Il est sympa.
39
Het was niet slecht, maar...
Ce n'était pas mal, mais ...
40
Hij bevalt me heel erg.
Il me plaît beaucoup.
41
Hij is antipathiek.
Il est antipathique.
42
Het is walgelijk.
C'est infect. / C'est dégueulasse. (fam.)
43
Maar nee, dat was ik niet.
Main non, ce n'est pas moi.
44
Ze is terughoudend.
Elle est réservée.
45
Het is boeiend.
C'est intéressant.
46
Dat breng ik voor u in orde.
Je vais régler ça pour vous.
47
Het is geniaal.
C'est génial.
48
Het is een onaangenaam meisje.
C'est une fille désagréable.
49
Dat is niet gek.
C'est pas mal.
50
Ze is charmant.
Elle est charmante.
51
Het is prachtig.
C'est fabuleux.
52
Het ligt me niet zo.
Ce n'est pas mon genre.
53
Hij is dom.
Il est bête.
54
Hij is babbelziek.
Il est bavard.
55
Het is grappig.
C'est marrant. (fam.) / C'est rigolo. (fam.)
56
Ik vond die film niet erg goed.
Je n'ai pas (tellement) aimé ce film.
57
Reken op me.
Comptez sur moi.
58
Je zit er helemaal naast.
Tu te trompes complètement.
59
Het is sensationeel.
C'est sensationnel.
60
Hij is brutaal.
Il est brutal.
61
Ze is aantrekkelijk.
Elle a beaucoup de charme.
62
Ik heb niets gedaan!
Je n'ai rien fait, moi!
63
Beslist.
Sans faute.
64
Maar wat durf jij te geloven?
Mais qu'est-ce que tu oses croire!
65
U mag er zeker van zijn dat ik hem vanavond die documenten zal bezorgen.
Vous pouvez être certain que je lui remettrai ces documents ce soir.
66
Dat zal ik zeker doen.
Je n'y manquerai pas.
67
Hij is egoïstisch.
Il est égoïste.
68
Jij had me gezegd dat ik het moest doen.
C'est toi qui m'avais dit de le faire.
69
Het is een boeiende persoon.
C'est un type intéressant.
70
Die film is prachtig.
Il est magnifique, ce film.
71
Wat kan ik daaraan doen?
Qu'est-ce que j'y peux?
72
Hij is koppig.
Il est têtu.
73
Je hebt mijn zakrekenmachientje genomen.
Tu as pris ma calculette.
74
Het was stomvervelend.
C'était barbant. (fam.)
75
Het is buitengewoon.
C'est super. / C'est merveilleux.
76
Het is een aardige / toffe kerel.
Il est très bien / super, ce garçon.
77
Ik geef u mijn woord.
Vous avez ma parole.
78
Het is uitstekend!
C'est excellent.
79
Het is mooi.
C'est beau.
80
Het is een leuk meisje.
C'est une fille amusante.
81
Jij hebt mijn fiets gestolen.
C'est toi qui as volé mon vélo.
82
Ik verzeker u dat u het pakje tijdig zult ontvangen.
Je vous garantis que vous recevrez le colis à temps.
83
Het is een grappige kerel.
C'est un type marrant.
84
Ik heb me kostelijk geamuseerd.
Je me suis bien amusé(e).
85
Het is vervelend.
C'est ennuyeux.
86
Hij is onvriendelijk.
Il est peu aimable.
87
Ze is hartelijk.
Elle est cordiale.