Actes de Paroles XIV (50-52) Flashcards
Ik zal je zeker komen bezoeken.
Je viendrai sûrement te voir.
Niet denderend als film.
Pas terrible comme film.
Dat is vals.
C’est faux.
Dat is een flauwe film.
Ce film est nul.
Ik zit daar voor niets tussen.
Je n’y suis pour rien.
Het was heel lekker.
C’était très bon.
Het is een zeurkous.
C’est une fille casse-pieds.
Hij is onuitstaanbaar.
Il est insupportable.
Door jouw schuld heb ik mijn trein gemist.
C’est à cause de toi que j’ai raté mon train.
Hij is nors.
Il est bourru.
Het is lelijk.
C’est moche. (fam.) / C’est laid.
Je kan op me rekenen.
Tu peux compter sur moi.
Ik vond die film erg mooi.
J’ai beaucoup aimé ce film.
Het is / was overheerlijk.
C’est / c’était délicieux.
Morgenavond kom ik zeker, beloofd!
Je viendrai demain soir, c’est promis.
Het was helemaal niet interessant.
Ce n’était pas intéressant du tout.
Die film is echt goed.
Il est très bien, ce film.
Ik vond het een leuke film.
Ce film m’a plu.
Het was vervelend.
C’était ennuyeux.
Dat is niet waar.
Ce n’est pas vrai.
Het is prachtig.
C’est magnifique.
Ik zal hem zeker opbellen.
Je ne manquerai pas de lui téléphoner.
Ik beloof je de foto’s op te sturen.
Je te promets de t’envoyer les photos.
Het is een aangename jongen.
C’est un garçon agréable.
Het is een zeurpiet.
C’est une scie.
Deze documentaire is heel interessant.
Ce documentaire est très intéressant.
Het is fantastisch.
C’est fantastique.
Het is vreselijk.
C’est horrible.
Die roman is boeiend.
Ce roman est captivant.
Het is afschuwelijk.
C’est affreux.
Hij is driftig.
Il est colérique.
Het is mijn schuld niet.
Ce n’est pas de ma faute.
Julien is echt grappig.
Julien est vraiment rigolo.
Michel is echt geestig.
Michel est vraiment drôle.
Jij hebt me verklikt.
C’est toi qui m’as dénoncé(e).
Het is een vervelende jongen.
C’est un garçon ennuyeux.
Die roman is vervelend.
Ce roman est ennuyeux.
Hij is sympathiek.
Il est sympa.
Het was niet slecht, maar…
Ce n’était pas mal, mais …
Hij bevalt me heel erg.
Il me plaît beaucoup.
Hij is antipathiek.
Il est antipathique.
Het is walgelijk.
C’est infect. / C’est dégueulasse. (fam.)
Maar nee, dat was ik niet.
Main non, ce n’est pas moi.
Ze is terughoudend.
Elle est réservée.
Het is boeiend.
C’est intéressant.
Dat breng ik voor u in orde.
Je vais régler ça pour vous.
Het is geniaal.
C’est génial.
Het is een onaangenaam meisje.
C’est une fille désagréable.
Dat is niet gek.
C’est pas mal.
Ze is charmant.
Elle est charmante.
Het is prachtig.
C’est fabuleux.
Het ligt me niet zo.
Ce n’est pas mon genre.
Hij is dom.
Il est bête.
Hij is babbelziek.
Il est bavard.
Het is grappig.
C’est marrant. (fam.) / C’est rigolo. (fam.)
Ik vond die film niet erg goed.
Je n’ai pas (tellement) aimé ce film.
Reken op me.
Comptez sur moi.
Je zit er helemaal naast.
Tu te trompes complètement.
Het is sensationeel.
C’est sensationnel.
Hij is brutaal.
Il est brutal.
Ze is aantrekkelijk.
Elle a beaucoup de charme.
Ik heb niets gedaan!
Je n’ai rien fait, moi!
Beslist.
Sans faute.
Maar wat durf jij te geloven?
Mais qu’est-ce que tu oses croire!
U mag er zeker van zijn dat ik hem vanavond die documenten zal bezorgen.
Vous pouvez être certain que je lui remettrai ces documents ce soir.
Dat zal ik zeker doen.
Je n’y manquerai pas.
Hij is egoïstisch.
Il est égoïste.
Jij had me gezegd dat ik het moest doen.
C’est toi qui m’avais dit de le faire.
Het is een boeiende persoon.
C’est un type intéressant.
Die film is prachtig.
Il est magnifique, ce film.
Wat kan ik daaraan doen?
Qu’est-ce que j’y peux?
Hij is koppig.
Il est têtu.
Je hebt mijn zakrekenmachientje genomen.
Tu as pris ma calculette.
Het was stomvervelend.
C’était barbant. (fam.)
Het is buitengewoon.
C’est super. / C’est merveilleux.
Het is een aardige / toffe kerel.
Il est très bien / super, ce garçon.
Ik geef u mijn woord.
Vous avez ma parole.
Het is uitstekend!
C’est excellent.
Het is mooi.
C’est beau.
Het is een leuk meisje.
C’est une fille amusante.
Jij hebt mijn fiets gestolen.
C’est toi qui as volé mon vélo.
Ik verzeker u dat u het pakje tijdig zult ontvangen.
Je vous garantis que vous recevrez le colis à temps.
Het is een grappige kerel.
C’est un type marrant.
Ik heb me kostelijk geamuseerd.
Je me suis bien amusé(e).
Het is vervelend.
C’est ennuyeux.
Hij is onvriendelijk.
Il est peu aimable.
Ze is hartelijk.
Elle est cordiale.
