Actes de Paroles XV (53) Flashcards

1
Q

Ik doe (aan) judo.

A

Je fais du judo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik speel blokfluit.

A

Je joue de la flûte à bec.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik speel piano.

A

Je joue du piano.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik speel monopoly.

A

Je joue au Monopoly.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik doe (aan) petanque.

A

Je fais de la pétanque.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik doe (aan) karate.

A

Je fais du karaté.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik doe (aan) bergbeklimmen.

A

Je fais de l’alpinisme. / de l’escalade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik doe aan windsurfen.

A

Je fais de la planche à voile.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik ga graag naar rommelmarkten.

A

J’aime faire les vide-grenier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik doe (aan) rafting.

A

Je fais du rafting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik speel dwarsfluit.

A

Je joue de la flûte traversière.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik speel harmonica.

A

Je joue de l’harmonica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik ski.

A

Je fais du ski.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik speel klavecimbel.

A

Je joue du clavecin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik speel hoorn.

A

Je joue du cor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ik dans.

A

Je fais de la danse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ik speel handbal.

A

Je joue au handball

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ik speel golf.

A

Je joue au golf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ik speel scrabble.

A

Je joue au Scrabble.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ik speel biljart.

A

Je joue au billard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ik doe (aan) speleologie.

A

Je fais de la spéléologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ik fiets.

A

Je fais du vélo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Ik doe (aan) benjispringen.

A

Je fais du saut à l’élastique.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ik lees graag.

A

J’aime la lecture / lire.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Ik doe (aan) snowboarden.
Je fais du snowboard.
26
Ik hou van informatica.
J'aime l'informatique.
27
Ik speel tuba.
Je joue du tuba.
28
Ik speel Trivial Pursuit.
Je joue à Trivial Pursuit.
29
Ik doe (aan) deltavliegen.
Je fais du deltaplane.
30
Ik doe (aan) yoga.
Je fais du yoga.
31
Ik rij paard.
Je fais de l'équitation.
32
Ik verzamel champagnekurken.
Je collectionne les bouchons de champagne.
33
Ik speel accordeon.
Je joue de l'accordéon.
34
Ik verzamel postzegels.
Je collectionne les timbres.
35
Ik reis graag.
J'aime voyager.
36
Ik schaak.
Je joue aux échecs.
37
Ik doe (aan) wandelen.
Je fais de la marche à pied.
38
Ik speel viool.
Je joue du violon.
39
Ik ga graag naar de bioscoop, naar het theater, naar een concert, naar het circus.
J'aime aller au cinéma, au théâtre, au concert, au cirque.
40
Ik verzamel oude prentkaarten.
Je collectionne les vieilles cartes postales.
41
Ik verzamel stenen.
Je collectionne les pierres.
42
Ik doe (aan) schaatsen.
Je fais du patinage.
43
Ik speel badminton.
Je joue au badminton.
44
Ik doe (aan) afdaling met een dubbel touw.
Je fais de la descente en rappel.
45
Ik verzamel munten.
Je collectionne les pièces de monnaie.
46
Ik waterski.
Je fais du ski nautique.
47
Ik doe (aan) gewichtheffen.
Je fais de l'haltérophilie.
48
Ik dam.
Je joue aux dames.
49
Ik domino.
Je joue aux dominos.
50
Ik speel klarinet.
Je joue de la clarinette.
51
Ik boks.
Je fais de la boxe.
52
Ik speel tafeltennis.
Je joue au tennis de table.
53
Ik speel harp.
Je joue de la harpe.
54
Ik doe (aan) kanovaren.
Je fais du canoë.
55
Ik doe (aan) valschermspringen.
Je fais du parachutisme.
56
Ik speel tennis.
Je joue au tennis.
57
Ik speel rugby.
Je joue au rugby.
58
Ik verzamel schelpen.
Je collectionne les coquillages.
59
Ik speel drum.
Je joue de la batterie.
60
Ik doe (aan) mountainbiken.
Je fais du V.T.T.
61
Ik speel trommel.
Je joue du tambour.
62
Ik hou van doe-het-zelven.
J'aime le bricolage.
63
Ik verzamel Pokémonkaarten.
Je collectionne les cartes Pokémon.
64
Ik speel saxofoon.
Je joue du saxophone.
65
Ik zwem.
Je fais de la natation.
66
Ik hou van tuinieren.
J'aime le jardinage.
67
Ik doe (aan) kajak.
Je fais du kayak.
68
Ik vis graag.
J'aime aller à la pêche.
69
Ik doe (aan) parapente.
Je fais du parapente.
70
Ik doe (aan) karting.
Je fais du karting.
71
Ik speel online spelletjes.
Je joue à des jeux en ligne.
72
Ik speel hobo.
Je joue du hautbois.
73
Ik doe (aan) schermen.
Je fais de l'escrime.
74
Ik surf.
Je fais du surf.
75
Ik speel orgel.
Je joue de l'orgue.
76
Ik speel volleybal.
Je joue au volley(-ball).
77
Ik speel basket(bal).
Je joue au basket(-ball).
78
Ik speel gitaar.
Je joue de la guitare.
79
Ik speel 4 op een rij.
Je joue à Puissance 4.
80
Ik speel trompet.
Je joue de la trompette.
81
Ik doe (aan) diepzeeduiken.
Je fais de la plongée sous-marine.
82
Ik kaart.
Je joue aux cartes.