Actes de Paroles XV (53) Flashcards
Ik doe (aan) judo.
Je fais du judo.
Ik speel blokfluit.
Je joue de la flûte à bec.
Ik speel piano.
Je joue du piano.
Ik speel monopoly.
Je joue au Monopoly.
Ik doe (aan) petanque.
Je fais de la pétanque.
Ik doe (aan) karate.
Je fais du karaté.
Ik doe (aan) bergbeklimmen.
Je fais de l’alpinisme. / de l’escalade.
Ik doe aan windsurfen.
Je fais de la planche à voile.
Ik ga graag naar rommelmarkten.
J’aime faire les vide-grenier.
Ik doe (aan) rafting.
Je fais du rafting.
Ik speel dwarsfluit.
Je joue de la flûte traversière.
Ik speel harmonica.
Je joue l’harmonica.
Ik ski.
Je fais du ski.
Ik speel klavecimbel.
Je joue du clavecin.
Ik speel hoorn.
Je joue du cor.
Ik dans.
Je fais de la danse.
Ik speel handbal.
Je joue au handball
Ik speel golf.
Je joue au golf.
Ik speel scrabble.
Je joue au Scrabble.
Ik speel biljart.
Je joue au billard.
Ik doe (aan) speleologie.
Je fais de la spéléologie.
Ik fiets.
Je fais du vélo.
Ik doe (aan) benjispringen.
Je fais du saut à l’élastique.
Ik lees graag.
J’aime la lecture / lire.
Ik doe (aan) snowboarden.
Je fais du snowboard.
Ik hou van informatica.
J’aime l’informatique.
Ik speel tuba.
Je joue du tuba.
Ik speel Trivial Pursuit.
Je joue à Trivial Pursuit.
Ik doe (aan) deltavliegen.
Je fais du deltaplane.
Ik doe (aan) yoga.
Je fais du yoga.
Ik rij paard.
Je fais de l’équitation.
Ik verzamel champagnekurken.
Je collectionne les bouchons de champagne.
Ik speel accordeon.
Je joue de l’accordéon.
Ik verzamel postzegels.
Je collectionne les timbres.
Ik reis graag.
J’aime voyager.
Ik schaak.
Je joue aux échecs.
Ik doe (aan) wandelen.
Je fais de la marche à pied.
Ik speel viool.
Je joue du violon.
Ik ga graag naar de bioscoop, naar het theater, naar een concert, naar het circus.
J’aime aller au cinéma, au théâtre, au concert, au cirque.
Ik verzamel oude prentkaarten.
Je collectionne les vieilles cartes postales.
Ik verzamel stenen.
Je collectionne les pierres.
Ik doe (aan) schaatsen.
Je fais du patinage.
Ik speel badminton.
Je joue au badminton.
Ik doe (aan) afdaling met een dubbel touw.
Je fais de la descente en rappel.
Ik verzamel munten.
Je collectionne les pièces de monnaie.
Ik waterski.
Je fais du ski nautique.
Ik doe (aan) gewichtheffen.
Je fais de l’haltérophilie.
Ik dam.
Je joue aux dames.
Ik domino.
Je joue aux dominos.
Ik speel klarinet.
Je joue de la clarinette.
Ik boks.
Je fais de la boxe.
Ik speel tafeltennis.
Je joue au tennis de table.
Ik speel harp.
Je joue de la harpe.
Ik doe (aan) kanovaren.
Je fais du canoë.
Ik doe (aan) valschermspringen.
Je fais du parachutisme.
Ik speel tennis.
Je joue au tennis.
Ik speel rugby.
Je joue au rugby.
Ik verzamel schelpen.
Je collectionne les coquillages.
Ik speel drum.
Je joue de la batterie.
Ik doe (aan) mountainbiken.
Je fais du V.T.T.
Ik speel trommel.
Je joue du tambour.
Ik hou van doe-het-zelven.
J’aime le bricolage.
Ik verzamel Pokémonkaarten.
Je collectionne les cartes Pokémon.
Ik speel saxofoon.
Je joue du saxophone.
Ik zwem.
Je fais de la natation.
Ik hou van tuinieren.
J’aime le jardinage.
Ik doe (aan) kajak.
Je fais du kayak.
Ik vis graag.
J’aime aller à la pêche.
Ik doe (aan) parapente.
Je fais du parapente.
Ik doe (aan) karting.
Je fais du karting.
Ik speel online spelletjes.
Je joue à des jeux en ligne.
Ik speel hobo.
Je joue du hautbois.
Ik doe (aan) schermen.
Je fais de l’escrime.
Ik surf.
Je fais du surf.
Ik speel orgel.
Je joue de l’orgue.
Ik speel volleybal.
Je joue au volley(-ball).
Ik speel basket(bal).
Je joue au basket(-ball).
Ik speel gitaar.
Je joue de la guitare.
Ik speel 4 op een rij.
Je joue à Puissance 4.
Ik speel trompet.
Je joue de la trompette.
Ik doe (aan) diepzeeduiken.
Je fais de la plongée sous-marine.
Ik kaart.
Je joue aux cartes.