Actes de Paroles VII (18-23) Flashcards
Slaap lekker!
Dors / Dormez bien!
Rust maar goed uit!
Repose-toi bien!
Dat is helemaal niet erg.
Je t’en prie. / Je vous en prie.
Dat is niet erg.
Ce n’est rien.
Prettige feestdagen!
Joyeuses fêtes!
Bedien je / u!
Sers-toi / Servez-vous!
Ik ben blij voor jou / u!
Je suis content(e) pour toi / vous!
Neemt u een aperitiefje?
Vous prendrez bien l’apéritif?
Beste wensen!
Meilleurs voeux!
Graag.
Avec plaisir.
Onze beste wensen!
Recevez nos meilleurs voeux!
Het spijt me (echt).
Je suis (vraiment) désolé(e).
Neen, dank je.
Non, merci.
Goedenacht!
Bonne nuit!
Prettige dag!
Bonne journée!
Het was werkelijk stom van me.
C’était vraiment stupide de ma part.
Prettig verblijf!
Bon séjour!
Het is jouw / uw schuld niet
Ce n’est pas (de) ta / votre faute.
Ik wilde je niet kwetsen.
Je ne voulais pas te vexer / blesser / offenser.
Laten we er niet meer aan denken.
N’y pensons plus.
Maak u niet ongerust. / Maak u zich geen zorgen.
Ne vous inquiétez pas. / Ne vous en faites pas.
Kom, ik bied je wat te drinken aan.
Viens, je t’offre un verre.
Ik hoop dat je het me niet te kwalijk zult nemen.
J’espère que tu ne m’en voudras pas trop.
Wat mag ik u aanbieden (om te drinken)?
Qu’est-ce que je peux vous offrir (à boire)? / Qu’est-ce que je vous sers / offre? /
Que puis-je vous offrir?
Ik bied u mijn verontschuldigingen aan.
Je vous présente mes excuses.
Eet smakelijk!
Bon appétit!
Prettige Feestdag!
Bonne fête!
Gecondoleerd.
(Toutes) mes condoléances. / Sincères condoléances.
Excuseer.
Excuse(z)-moi.
Mijn complimenten!
(Toutes) mes compliments!
Wilt u me verontschuldigen?
Je vous prie de m’excuser.
Wat wenst u te drinken?
Qu’est-ce que vous voulez boire?
Oh, pardon.
(Oh,) pardon.
Het is mijn schuld.
C’est (de) ma faute.
Goeiendag!
Bonjour!
Maak je niet ongerust.
Ne t’inquiète pas.
Ik ben het al vergeten.
J’ai déjà oublié.
Het is niet erg.
Ce n’est pas grave. / Il n’y a pas de mal.
Ik zal niet opnieuw beginnen / herbeginnen.
Je ne recommencerai plus.
Alsjeblieft / Alstublieft, dit is een cadeautje voor jou / u.
Voici / Voilà un petit cadeau pour toi / vous.
Ja, graag.
Oui, je veux bien.
Verzorg je goed!
Soigne-toi bien!
Op je / uw gezondheid!
À ta / votre santé!
À la tienne! / À la vôtre!
Laten we dat (allemaal) vergeten.
Oublions (tout) cela.
Wenst u wat te drinken?
Vous voulez boire quelque chose?
Zalig paasfeest!
Bonne fête de Pâques!
Bravo!
Bravo!
Ik heb het niet met opzet gedaan.
Je ne l’ai pas fait exprès.
Fijne avond!
Bonne soirée!
Neem je nog een koekje?
Tu prends encore un gâteau?
Gefeliciteerd!
Je te / vous félicite.
Neen, bedankt. Echt niet.
Non, merci. Sans façon.
Ik bied je / u mijn innige deelneming aan.
Je te / vous présente mes sincères condoléances.
Mag ik u iets aanbieden?
Je peux vous offrir quelque chose?
Goede terugreis!
Bon retour!
(Van harte) gelukgewenst!
(Toutes mes) félicitations!
Laten we er niet meer over spreken.
N’en parlons plus.
Goede reis!
Bon voyage! / Bonne route!
Proost!
Santé / Tchin!
Prettige vakantie!
Bonnes vacances!
Zalig en gelukkig Nieuwjaar!
Bonne et heureuse année!
Heel graag.
(Bien) volontiers.
Vrolijke kerst! / Zalig Kerstmis!
Joyeux Noël!
Ik vergeef het je / u.
Je te / vous pardonne.
Ik veeg er de spons over.
Je passe l’éponge. (fam.)
Alsjeblieft / Alstublieft, dit is voor jou / u.
Tiens / Tenez, c’est pour toi / vous.
Wilt u een kopje koffie?
Vous prenez un petit café?
Dat geeft niets.
ça ne fait rien.
Spoedig herstel!
Prompt rétablissement!
Gelukkige verjaardag!
Bon anniversaire!
Veel plezier verder!
Bonne continuation!
Goeienavond!
Bonsoir!
Alsjeblieft / Alstublieft, ik heb voor jou / u … meegebracht.
Tiens / Tenez, je t’ai / vous ai apporté.
Word maar snel beter!
Remets-toi / Remettez-vous vite!
Dat kan iedereen overkomen.
ça peut arriver à tout le monde.
Droom maar lekker!
Fais / Faites de beaux rêves!
Ik neem het jou / u niet kwalijk.
Je ne t’en / vous en veux pas.
Proficiat!
Chapeau!
Wenst u er nog een beetje?
Vous en voulez encore un peu?
Maak je geen zorgen.
Ne t’en fais pas.
Ik voel heel erg met u mee.
Je suis de tout coeur avec vous.
Neem me niet kwalijk.
Pardonne(z)-moi. / Je vous demande pardon.
Ik zal het niet meer doen.
Je ne le ferai plus.
Prettig weekend!
Bonne fin de semaine! / Bon week-end!
