Hoofdstuk 3 - Planten en dieren Flashcards

Hoofdstuk 3.1 - Organismen in hun omgeving

1
Q

Wat zijn biotische factoren?

A

De invloeden/factoren uit de levende natuur.

biotisch=levend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn abiotische factoren?

A

De grondsoort, de temperatuur, de hoeveelheid wind, water en zonlicht zijn invloeden/factoren uit de levenloze natuur en zijn dus abiotisch.

a=niet
biotisch=levend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een ecosysteem?

A

Alle biotische en alle abiotische factoren in een bepaald gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn aanpassing in een ecosysteem?

A

Een aanpassing is een eigenschap van een organisme, waardoor hij goed kan overleven in zijn ecosysteem.

Bijvoorbeeld:
Een eekhoorn kan alleen in een bos of een park leven. Om snel en behendig in bomen te kunnen klimmen heeft het dier poten met scherpe nagels en sterke spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn vier aanpassingen bij planten?

A
  1. Voorjaarsbloeiers zijn aangepast aan het leven in donkere bossen (bladeren van bomen houden zonlicht tegen)
  2. Klimplanten klimt langs een boomstam omhoog naar het licht
  3. Wortelrozetten zorgt voor voldoende ruimte om zichzelf in stand houden in dichtbegroeid grasland.
  4. Woestijnplanten zijn aangepast aan de droge omgeving en verliezen weinig water.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn warmbloedige organismen?

A

Zoogdieren en vogels zijn warmbloedig.

Warmbloedige dieren houden hun lichaamstemperatuur constant op een bepaalde temperatuur. Ze mogen daarom niet te veel afkoelen of opwarmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is isolatie bij vogels?

A

Stilstaande lucht onder veren van vogels waardoor de lichaamswarmte goed vast wordt gehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe overleven warmbloedige dieren in een zeer koude omgeving.?

A
  1. Dikke vacht
  2. Dikke vetlaag als isolatiemiddel
  3. Kleine oren en korte poten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe overleven warmbloedige dieren in een hete omgeving?

A
  1. Grote kale oren zodat ze warmte kwijtraken via de bloedvaten in die oren (vooral als het waait)
  2. Dunne vacht
  3. Lange poten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke vogelsoort eet met een haaksnavel?

A

Roofvogels eten met een haaksnavel. Hiermee scheuren ze hun prooi aan stukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vogelsoorten eten met een pincetsnavel?

A

Een insectenetende vogel heeft een pincetsnavel. Dat is een puntig snaveltje om insecten tussen de boomspleten uit te peuteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke vogelsoorten eten met een kegelsnavel?

A

Een zaadeter heeft een kegelsnavel. Dat is een stevige snavel om zaden open te breken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke vogelsoorten eten met een zeefsnavel?

A

Eenden en ganzen hebben een zeefsnavel. Dat is een snavel met ribbels op de randen, om kleine plantjes en diertjes uit het water te zeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat voor poten hebben roofvogels?

A

Roofvogels hebben grijppoten: klauwen met lange nagels, waarmee ze hun prooi vastpakken en doden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor poten hebben eenden?

A

Eenden hebben zwempoten. Dit zijn poten met zwemvliezen tussen de tenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor poten hebben weidevogels?

A

Veel weidevogels hebben steltpoten. Dit zijn lange poten met lange tenen, waarmee ze gemakkelijker in hoog gras lopen of waden in ondiep water.

17
Q

Wat voor poten hebben spechten?

A

Spechten hebben klimpoten. Dat zijn poten met tenen naar voren en naar achteren, waarmee ze op en neer langs boomstammen lopen.

18
Q

Wat voor soort gebit hebben planteneters zoals koeien en schapen?

A

Planteneters hebben plooikiezen.

Dat zijn kiezen met harde richels (of plooien) erop, waarmee ze plantendelen fijn malen.

19
Q

Wat voor soort gebit hebben vleeseters; roofdieren zoals leeuwen?

A

Vleeseters hebben knipkiezen.

Dat zijn kiezen met grote punten erop, waarmee ze hun prooi in stukken scheuren. Vleeseters gebruiken hun grote hoektanden om prooien te doden.