Hoofdstuk 2 - Bewegen Flashcards

Hoofdstuk 2.5 - Dieren bewegen

1
Q

Hoe heten dieren met een wervelkolom?

A

Gewervelde dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke gewervelde dieren bewegen hun wervelkolom heen en weer?

A
  1. Vissen
  2. Amfibieën
  3. Reptielen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke gewervelde dieren bewegen hun wervelkolom op en neer?

A
  1. Vogels
  2. Zoogdieren

Hun rug wordt afwisselend bol en hol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke drie soorten achterpoten zijn er bij zoogdieren?

A
  1. Topgangers
  2. Teengangers
  3. Zoolgangers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn topgangers?

A

Topgangers lopen op de toppen van hun tenen, daardoor zijn de poten lang. Bijvoorbeeld bizons, paarden en koeien.

Om de toppen van hun tenen hebben ze hoeven. Je noemt ze daarom ook wel hoefgangers. Met hun lange poten kunnen topgangers heel hard lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn teengangers?

A

Teengangers lopen op hun tenen. Al hun teenkootjes komen aan de grond. Bijvoorbeeld: de hond. Maar ook katten, leeuwen en tijgers lopen zo.

Teengangers kunnen ook snel lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn zoolgangers?

A

Zoolgangers lopen op hun hele voet. Bijvoorbeeld apen en beren zijn zoolgangers.

Zoolgangers staan stevig op de grond en kunnen daardoor op hun achterpoten lopen. Zij kunnen niet heel snel lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het bouwplan van het skelet van gewervelde dieren?

A

Ze hebben allemaal een schedel, wervelkolom en ribben.

Ook hebben ze vaak dezelfde botten in hun ledematen, in de arm bijvoorbeeld allemaal een opperarmbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt er bedoelt met de leefwijze en de aanpassing hiervan op het skelet?

A

Bijvoorbeeld?
De ‘armen’ van de vleermuis zijn zo gebouwd, dat hij ermee kan vliegen. Tussen de vingers zit een sterk vlies.

De mol heeft korte voorpoten met stevige vingers. Hiermee kan hij goed graven. Zo beweegt de mol zich onder de grond voort.

De walvis heeft ook korte brede voorpoten. Bij de walvis zijn dit vinnen geworden. Met deze vinnen peddelt hij door het water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly