HC 10.4 Maten van risico betreffende diagnose en prognose Flashcards

1
Q

Wat zijn de gebieden van medische wetenschappen?

A
  1. Occurence/frequency
  2. Etiologie
  3. Diagnose
  4. Prognose
  5. Therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is Bayesiaanse denken?

A

Je begint met de dingen dat je nu weet, op basis hiervan heb je een kans of iets wel of niet gebeurt. Vervolgens doe je de test en ga je achteraf beide stukjes informatie gemeenschappelijk interpreteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de pre-test information?

A

De informatie die je hebt voorafgaand aan een test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is post-test information?

A

Informatie die je hebt naar dat je het testresultaat hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is probability?

A

Probability is de kans dat de ziekte aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan probability worden uitgedrukt in tekens?

A

P (D+) = de kans dat de ziekte aanwezig is, de waarden bevinden zich tussen 0 en 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar staat P voor?

A

Kans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar staat D voor en waar staat D+ voor?

A

D staat voor ziekte, D+ staat voor de ziekte is aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke soort probability ga je nooit krijgen?

A

0 of 1 (0% of 100%) probabilty want er zitten altijd fouten in een test. Maar door testen kan de kans meer richting de 0% of de 100% bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke uitslagen van een test kun je krijgen?

A
  • Negatieve scan/uitslag = een normale scan
  • Positieve scan/uitslag = een abnormale scan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke uitslagen zijn er altijd als we een test doen?

A

Als we een test doen zijn er altijd fout-negatieve, fout-positieve, echt-negatieve en echt-positieve uitslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt p(T l D) in?

A

p (T l D) = binnen alle mensen die de ziekte hebben, bij hoeveel daarvan is de test positief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt p(T,D) in?

A

p (T,D) = binnen alle mensen die er zijn, welke hebben de test positief en de ziekte positief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de true positive ratio en wat is hier identiek aan?

A

True positive ratio = P (T+ l D+) = TP / (TP + FN) –> sensitiviteit (identiek) P (T+ l D+) = TP / (TP + FN)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de false positive ratio en wat lijkt hierop maar is niet identiek?

A

False positive ratio = P (T+ l D-) = FP / (FP + TN) –> specificiteit (bijna identiek) P (T- l D-) = TN / (FP + TN)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is sensitiviteit?

A

Sensitiviteit: positieve uitslag, bij mensen die de ziekte hebben

17
Q

Wat is specificiteit?

A

Specificiteit: negatieve uitslag, bij mensen die de ziekte niet hebben.

18
Q

Aan welke kant staat de prior probability in het Bayesiaans denken?

A

Aan de kant van de pre-test information.

19
Q

Aan welke kant staat de posterior probability in het Bayesiaans denken?

A

Aan de kant van de post-test information.

20
Q

Wat is het verschil tussen de prior probability bij een willekeurig persoon die je van straat pakt en een persoon die met klachten naar de huisarts komt?

A

De persoon met klachten heeft een hogere prior probability (pre-test probability).