H3.4 regulatie van de perifere circulatie Flashcards

1
Q

hoeveel is de cardiac output in rust en tijdens inspaning?

A

rust: 5 L/min
inspanning: 25 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke structuren bepalen of capillairen open of dichtstaan? welk structuur bepaalt dat voornamlijk in de hersenen

A

sphincters (pre-capillair) en perycyten

de pericyten bepalen dat vooral in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

op welke 2 niveau’s vindt de regulatie van de bloedflow plaats? welke mechanismes horen daarbij?

A
  1. neuraal; sympaticus en parasympaticus
  2. lokaal;
    - rek (myogeen mechanisme)
    - behoefte (metabool mechanisme)
    - flow (endotheel gemedieerde mechanisme)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in welke soort vaten heeft de activatie van de sympaticus het meeste effect (grootste perifere vaatweerstand)? in welke vaten het minste effect?

A

meeste effect: arteriolen
minste effect: arteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe worden de arteriën, arteriolen en venen ook wel genoemd als effect op de activatie van de parasympaticus?

A

arteriën: geleidingsvaten
arteriolen: weerstandsvaten
venen: capaciteitsvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

door de sympaticus stroomt veel bloed naar de skeletspieren (80%), hoe werkt het als je verwondingen oploopt?

A

het stollingssysteem wordt tegelijkertijd met de sympaticus geactiveerd, dus als verwondingen optreden, zal er vasoconstrictie zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar is de dominantie van de lokale factoren afhankelijk van?

A

de grootte van het vat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke lokale factor is dominant bij

de grotere arterën,
kleinere arteriën,
grotere arteriolen en
kleinere arteriolen?

A
  • grotere arterën: flow gemedieerde dilatatie
  • kleinere arteriën: neuraal sympaticus constrictie
  • grotere arteriolen: rek (myogeen mechanisme)
  • kleinere arteriolen: behoefte (metabole dilatatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe kan de flow lokaal gehandhaafd worden? waarom niet door regulatie van de druk?

A

door regulatie van de weerstand (tonus)

de druk wordt centraal geregeld en dus niet lokaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe kan chronische dilatatie van vaten ontstaan?

A

door atherosclerose op de proximale geleidingsvaten, ontstaat er compensatie van de arteriolen door dilatatie (na de stenose)

verdere vernauwing van het vat zorgt voor sterkere verwijding en dus chronische dilatatie (max rekking van vat is bereikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de gevolgen van een chronische dilatatie waarbij dus de maximale vasodilatatie capaciteit benut is?

A

bloedflow in rust zal dan net voldoende zijn, maar tijdens inspanning kunnen de vaten niet meer verwijden en leidt tot;

  • ischemie -> verminderde bloedvoorziening naar organen en weefsels dus tekort O2 en voedingsstoffen
  • reserve capaciteit is op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe bereken je de autoregulerende capaciteit tot vasodilatatie (flow reverve) van een vat?

A

verhouding tussen max flow/flow in rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de bijdrage van het neurale sympaticus aan de regulatie van de bloedflow?

A
  • verhoging van perifere weerstand
  • verhoging veneuze return (zodat bloed sneller en effectiever rondpompt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar verkrijgen gladde-, dwarsgestreepte -en hartspiercellen hun ca?

A

gladde- en hartspiercellen van buiten de cel en uit SR

dwarsgestreepte cellen alleen uit SR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

proces van gladde spiercontractie

A

Ca concentartie verhoging ->
binding Ca aan calmoduline ->
activatie van MLCK ->
fosforylatie van myosine ->
vormverandering en stijging ATPase activiteit->
activatie myosinekop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom ervaren gladde spiercellen geen vermoeidheid?

A

MLC heeft een lage affiniteit voor ATP, waardoor de contractie lang duurt en er weinig ATP kosten nodig zijn (energiezuinig)

17
Q

welke 3 factoren/processen worden in gang gezet bij farmacomechanische koppeling?

A
  • Ca influx vanaf T-tubuli
  • agonist bindt op GPCR
  • depletie Ca in SR
18
Q

proces farmacomechanische koppeling door ca influx T-tubuli

A

Ca influx vanaf T-tubuli via Cav kanaal in de caveolae ->
activatie RYR en meer Ca release via CICR

19
Q

proces farmacomechanische koppeling door binding agonist op GPCR

A

agonist bindt op GPCR waardoor G-eiwit wordt geactiveerd ->
activatie PLC en vorming IP3 ->
IP3 bindt aan IP3 receptor op SR dus Ca release

20
Q

proces farmacomechanische koppeling door depletie van Ca in SR

A

aggregatie STIM1 monomeren op SR->
activatie Orai kanaal op celmembraan ->
Ca influx voor opname in SR via SERCA

21
Q

wat zijn 5 directe processen die zorgen voor contractie op de gladde spiercel?

A
  1. sympatische alfa-adrenerge stimulatie
  2. rek (myogeen effect)
  3. angiotensine 2
  4. ADP; thromboxaan (geactiveerde bloedplaatjes)
  5. endotheline
22
Q

wat zijn 2 directe processen die zorgen voor relaxatie op gladde spiercel?

A
  1. metabool effect
  2. ANP
23
Q

wat wordt bedoeld met metabool effect? geef voorbeelden

A

opmerking van concentratie veranderingen in het bloed zoals

  • verlaging pO2
  • verlaging pH
  • verhoging pCO2
  • verhoging lactaat
  • verhoging adenosine
24
Q

wat wordt bedoeld met ANP?

A

atriaal natriuretische peptide aanmaak via de stretch van de atria

25
Q

hoe gaan de gladde spiercellen van contractie naar relaxatie oiv MLC?

A

verhoogde Ca concentratie zorgt voor activering MLCK en fosfolylatie van myosine -> contractie

cGMP en cAMP zorgen voor de defosforlyatie van myosine -> relaxatie

26
Q

wat zijn de 2 taken van cGMP en cAMP?

A
  1. regulatie van ca concentratie in de cel
  2. zorgen voor vermindering MLCK voor de gevoeligheid van ca
27
Q

welke stoffen zorgen voor aanmaak endotheline via indirecte werkingen op contractie met het intacte endotheel?

A
  1. angiotensine 2
  2. vasopressine (ADH)
28
Q

welke stoffen zorgen voor de aanmaak en afgifte van NO, prostacycline of EDHF via indirecte werkingen op relaxatie van het intacte endoheel?

A
  1. acetylcholine
  2. bradykinine
  3. shear stress (flow)
29
Q

waarom is een intact endotheel zo belangrijk?

A

endotheel bepaalt vaatwand reactiviteit

ACh zorgt normaal voor relaxatie bij binding aan receptor endotheel, maar als endotheel beschadigd is kan het zorgen voor constrictie -> erg onhandig

30
Q

wat zijn nitraten? welk structuur en eiwit is hierbij niet nodig?

A

NO donoren, dus dan is er geen endotheel en eNOS nodig en kan NO gelijk diffunderen naar de gladde spiercel