H12.1 Flashcards

1
Q

Functies bot

A
  • Mechanisch: stevigheid, aanhechting spieren en beweging
  • Metabool: calcium en fosfaat homeostase en glucose homeostase/spermatogenese
  • Synthetisch: vorming bloedcellen, vorming cellen afweersysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Botmatrix bestaat uit

A
  • Mineraal: hydroxyapatiet
  • Extracellulaire eiwit matrix: collageen 1 en niet-collagene eiwitten
  • Bloedvaten
  • Cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Twee manieren van botvorming

A
  • Intramembraneus vanuit periost (schedel)
  • Echondrale verbening uit kraakbeen (pijpbeenderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Botten in romp en hoofd

A

Trabeculaire botten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pijpbeenderen

A

Corticaal bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bot opbouw

A
  • Epifyse
  • Metafyse
  • Diafyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Trabeculair bot

A
  • Sponsachtig
  • Fijne botbalkjes
  • Botplaten (trabekels)
  • Efficiënte verdeling belasting krachten
  • In epifyse en metafyse
  • 20% van botmassa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Essentiële functies trabeculair bot

A
  • Mineraal metabolisme
  • Behouden sterkte en geven elasticiteit
  • Hoge mate van ombouw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Periosteum

A
  • Buitenzijde
  • Dubbellaag gevormd uit BW en collageen
  • Zenuwvezels, bloedvaten en lymfevaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Endosteum

A
  • Binnenzijde bestaande uit MSC’s cellen
  • Enkellaags
  • MSC’s en collageen vezels
  • Rol in groei en ontwikkeling bot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Corticale bot

A
  • Dichte buitenkant
  • Periosteum (buiten) en endosteum (binnen)
  • In diafyse
  • Bepaalt vorm bot
  • 80% van botmassa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Essentiële functies corticale bot

A
  • Biochemische sterkte
  • Aanhechtingsplaats voor pezen en spieren
  • Bescherming organen en beenmerg

Ombouwactiviteit is 2-3% per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Osteoclast

A
  • Hematopoëtische stamcel
  • Botafbraak
  • Macrofaag of monocyt is voorloper
  • Door fusie ontstaan
  • Grote cellen met veel kernen
  • Hechten aan botmatrix, lossen calcium op en breken eiwitmatrix af
  • Uitscheiding Cl en H ionen in afgesloten resorptie compartiment, is zoutzuur wat bot oplost
  • Ook uitscheiding cathepsin K wat eiwitmatrix afbreekt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Osteoblast

A
  • Oorsprong mesenchymale stamcel
  • Botvorming
  • Vorming vindt plaats door verschillen groeifactoren en hormonen
  • Kubisch als actief en botmatrix aanmaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Naar wat kunnen osteoblasten differentiëren?

A
  • Lining cellen
  • Osteocyten
  • Apoptose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lining cellen

A
  • Rust
  • Liggen langs hele botoppervlak en zorgen voor mineralisatie
17
Q

Osteocyt

A
  • Oorsprong is osteoblast
  • Mechanosensing is functie
  • Uitlopers verbinden osteocyten onderling, met osteoblasten en met osteoclasten
18
Q

Welke hormonen produceren osteocyten?

A
  • FGF23
  • PHEX (fosfaat homeostase)
  • Sclerostin (remmer botvorming)
19
Q

BMU’s

A
  • Bot onderhoud door remodelling en reparatie
  • Tijdelijke bot eenheden van osteoblasten en osteoclasten die samenwerken
  • Gebeurt bij microfracturen
20
Q

Osteopetrose

Osteoporose

A

Meer bot opbouw dan afbraak

Meer bot afbraak dan opbouq

21
Q

RANK, RANKL, OPG

A

Koppeling tussen botafbraak en botaanmaak

Koppeling tussen osteoclasten en osteoblasten m.b.v. receptor

22
Q

Proces

A
  • RANK is receptor op pre-osteoclast
  • Als deze gestimuleerd wordt, worden osteoclasten geactiveerd en gaan bot afbreken
  • RANK gestimuleerd door RANKL
  • RANKL gemaakt door osteoblasten
  • OPG geproduceerd door osteoblasten
23
Q

Eigenschap OPG

A
  • Kan RANKL wegvangen
  • RANKL kan niet aan RANK binden
  • Osteoclasten kunnen bot niet meer afbreken
24
Q

Verhouding RANKL en OPG bepaald activiteit van osteoclasten en wordt geregel door de stoffen

A
  • Glucocorticoïden
  • PTH
  • Vitamine D
  • IL-11
  • IL-6
  • IL-1
  • PTH-rP
  • TNF-alfa
25
Q

Sclerostine

A

Remt osteoblasten

26
Q

Door wie wordt sclerostine afgifte geremd?

A

Mechanische belasting

Bij veel belasting zullen osteoblasten minder geremd worden en zullen de BMD en dikte bot toenemen

27
Q

Van Buchem syndroom

A
  • Verlaagde sclerostine expressie
  • Harde, verdikte en zware schedel
28
Q

Botvorming

Botafbraak

A

Mesenchymale stamcel -> osteoblast -> osteocyt

Hematopoëtische stamcel -> osteoclast

29
Q

Botafbraak remmende medicatie

A
  • Bisfosfonaten
  • Anti - RANKL
  • Oestradiol
  • Strontiumranelaat
30
Q

Botopbouw stimulerende medicatie

A
  • Intermittent PTH
  • Strontiumranelaat
31
Q

Gevolg toename corticale diameter

A

Zeer sterke toename mechanische sterkte

32
Q

Veroudering

A
  • Bot geometrie van corticale bot verandert
  • Beenmergholte wordt groter
  • Binnenzijde verliezen mannen en vrouwen evenveel bot
  • Buitenzijde is botvorming bij vrouwen minder
  • Massa neemt met leeftijd af
33
Q

Waar zorgen osteoblasten voor

A
  • Productie botmatrix
  • Mineralisatie
  • Controle botafbraak
  • Plek voor hematopoëtische stamcellen (niche voor homing = rusten)
  • Plek tumorcellen
34
Q

Botstofwisseling effect op homing

A

Hoe meer botombouw, hoe meer homing

Hoe meer botombouw, hoe meer tumorcellen in beenmerg

35
Q

Diafyse x primair ossificatiecentrum

A
  • Bloedvaten die osteoclasten aanvoeren
  • Resorberen
  • Holte ontstaat waaruit trabeculair en corticaal bot ontstaat
36
Q

Epifyse x secundaire ossificatiecentrum

A
  • Stopt totdat buitenzijde totaal verhard is
  • Groeischijven sluiten
  • Als groeischijven verbeend zijn zal lengtegroei stoppen
37
Q

Ouder worden effect

A
  • Meer vervetting
  • Minder osteoblast vorming uit mesenchymale stamcellen
  • Meer adipocyten dan osteoblasten
  • Diameter groter, maar minder dik
38
Q

Bot is endocriene klier

A
  • Produceert stoffen die ergens anders in lichaam effect hebben
  • Produceert oestradiol, cortisol, vitamine D, activine en follistine
  • Lokaal effect op botombouw
  • Elders effect
39
Q

Ostecyten sowieso endocrien

A

Produceren FGF23 wat fosfaatuitscheiding in nier stimuleert