H10.4: Pathologie bijnieraandoening Flashcards
1
Q
Hyperplasie
A
Groei door toename celaantal
2
Q
Hypertrofie
A
Groei door omvang toename cel
3
Q
Atrofie
A
Afname omvang orgaan
4
Q
Metaplasie
A
Situatie waarbij matuur weefsel van een ander orgaan in de plaats komt van het pre-existente weefsel
5
Q
Differentiatie
A
Mate waarin een groeistoornis de oorspronkelijke architectuur behoudt
6
Q
Anaplasie
A
Volledig verlies van orde en regelmaat
7
Q
Neoplasie
A
Abnormale, ongecoördineerde en eexcessieve groei
8
Q
Epitheelcellen
A
- Cellen die gepolariseerd zijn met een basis en apex
- Hecht onderling verband met elkaar
9
Q
Kliercellen
A
- Boven- en onderkant
- Ook aanduiden als epitheliale cellen
10
Q
Bloedvaten
A
- Endotheel
- Geen goede verbinding met elkaar
- Kernen niet duidelijk gepolariseerd
11
Q
Kiembladen embryo
A
- Endoderm (oerdarm)
- Ectoderm (buitenkant)
- Mesoderm (tussenin)
12
Q
Mesenchymaal (mesoderm)
A
- Cellen afkomstig uit tussenlaag van embryonale ecto- en endokiembladen
- Ontwikkelt zich tot spier, bloedvat, bot, kraakbeen en hematopoietisch weefsel
13
Q
Benigne tumoren
A
- oma
- Fibroma, Chondroma
- Metastaseren niet
14
Q
Sarcomen
A
Tumoren van mesoderm
15
Q
Gevolg functiestoornis in schors en merg
A
Hyper- of hypofunctie
16
Q
Gevolg vorm stoornissen
A
- Hyperplasie
- Atrofie
- Adenoom
- Carcinoom