Fysica - 7 Elektriciteit Flashcards

1
Q

eenheid + symbool elektrische lading

A

q in Coulomb C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke ladingen stoten elkaar af?

A

gelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de elektrische kracht of de coulombkracht Fc?

A

De interactie of kracht tussen elektrische ladingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een elementaire lading?

A

de kleinst mogelijke negatieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan een elektrische neutraal voorwerp elektrisch worden?

A

Door wrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom kunnen alleen de negatieve elektronen worden uitgewisseld bij een uitwisseling van elektrische ladingen?

A

Omdat de positieve protonen vastzitten in de kern van een atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er als je negatieve ladingen uit een neutraal voorwerp haalt?

A

Dan wordt het voorwerp positief en omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is een voorwerp elektrisch geladen?

A

Als het voorwerp niet evenveel positieve als negatieve ladingen heeft.

-> pos geladen vwp bevat meer pos dan neg ladingen
-> neg geladen vwp bevat meer nef dan pos ladingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het behoud van lading?

A

Dat de totale lading altijd dezelfde blijft wanneer je ze over verschillende voorwerpen herverdeelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wordt het meer wegnemen uit een neutraal voorwerp steeds makkelijker of steeds moeilijker? Verklaar.

A

moeilijker, want het voorwerp is nu positief geladen en trekt de elektronen steeds meer terug aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke energie bezitten gescheiden ladingen?

A

potentiële elektrische energie

-> stijgt evenredig met het aantal gelijke ladingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de negatieve pool? +synoniem

A

Een voorwerp met veel negatieve ladingen is de negatieve pool of minpool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de positieve pool? + synoniem

A

Een voorwerp met veel positieve ladingen is de positieve pool of pluspool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de spanning U?

A

het verschil per lading tussen de 2 polen waar er verschil is in potentiële elektrische energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een spanningsbron?

A

Een toestel dat 2 polen een bepaalde spanning geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Met wat meet je de spanning over een spanningsbron?

A

Met een voltmeter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

symbool + eenheid spanning

A

U in V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

formule spanning (2)

A

U = ΔE/q
U = I . R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

symbool voltmeter

A

streep (cirkel met V in) streep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

symbool spanningsbron

A

–|+ - i–

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een gelijkspanningsbron?

A

Daarbij blijven de ladingen gedurende een lange tijd of zelfs altijd op dezelfde pool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een wisselspanningsbron?

A

Daarbij wisselen de positieve en negatieve ladingen op de polen voortdurend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een elektrische stroom?

A

De beweging van ladingen (veroorzaak door een spanningsbron die ladingen tussen polen in beweging brengt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarop moet je letten, als je een batterij in een toestel plaatst? Leg uit.

A

Een batterij is een gelijkspanningsbron. Je moet de batterij met de juiste pool verbinden, anders zal het toestel niet werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn goede geleiders? Waarom?

A

metalen

-> ze hebben veel vrije elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn isolators? Waarom?

A
  • vooral niet-metalen

-> ze hebben minder vrije elektronen en zorgen dus voor veel minder stroom
-> niet-geleiders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de stroomsterkte I?

A

De verplaatsing van ladingen door de doorsnede van een geleider in een bepaalde tijdsduur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

symbool + eenheid stroomsterkte

A

I in ampère A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe meet je de stroomsterkte van een stof?

A

Met een ampèremeter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

formule stroomsterkste (2)

A

I = Δq/Δt in A
I = U/Rv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

symbool ampèremeter

A

streep (cirkel met A in) streep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is gelijkstroom, DC?

A

ladingen die altijd in dezelfde zin door de doorsnede van een geleider bewegen
-> direct current

33
Q

Wat is wisselstroom, AC?

A

ladingen die met een wisselende zin door de doorsnede van een geleider bewegen
-> alternating current

34
Q

Door wat loopt elektrische stroom?

A

door een stroomkring

35
Q

Uit wat bestaat een stroomkring?

A

verschillende elementen en componenten van de schakeling.
Die zijn met elkaar verbonden door geleiders (flexibele of niet-flexibele)

36
Q

symbool snoer

A

lange streep

37
Q

symbool elektrisch toestel of verbruiker

A

streep rechthoek streep

38
Q

symbool lamp

A

streep (cirkel met een kruis in) streep

39
Q

symbool open schakelaar

A

streep - bol - schuine stok aan bol - bol -streep

40
Q

Wat zorgt voor een open stroomkring?

A

Een open schakelaar
-> er vloeit geen elektrische stroom door dat deel van de stroomkring

41
Q

Wat zorgt voor een gesloten stroomkring?

A

Een gesloten schakelaar
-> er vloeit een elektrische stroom door dat deel van de stroomkring

42
Q

Wat is de elektronenstroomzin?

A

Elektronen bewegen van de negatieve naar de positieve pool onder invloed van de spanningsbron

43
Q

Wat is de conventionele stroomkring?

A

van de pos pool naar neg pool

44
Q

Hoe ziet een I(U) grafiek eruit?

A

rechte door de oorsprong
recht evenredig
elektrische geleidbaarheid G constant

45
Q

symbool + eenheid elektrische geleiding

A

G in siemens S

46
Q

formule elektrische geleiding

A

G = I/U

47
Q

Wat is de weerstand R van een geleider?

A

de ‘moeite’ die elektrische ladingen moeten doen om zich door de materie te bewegen.

48
Q

Wanneer is de weerstand klein?

A

Bij een geleider
-> je hebt veel stroom voor een bepaalde spanning en de ladingen verplaatsen zich makkelijk

49
Q

Wanneer is de weerstand groot?

A

Bij een isolator
-> je hebt minder stroom waardoor de ladingen zich nauwelijks verplaatsen

50
Q

Hoe ziet een U(I)- grafiek eruit?

A

rechte door de oorsprong
recht evenredig
weerstand R constant

51
Q

symbool + eenheid weerstand

A

R in ohm omegateken

52
Q

Met wat meet je de weerstand?

A

ohmmeter

53
Q

symbool ohmmeter

A

streep rechthoek streep

54
Q

formule weerstand

A

R = U/I in ohm

55
Q

Hoeveel bedraagt de netspanning?

A

230 Volt

56
Q

Wat is het joule-Effect?

A

het effect van de opwarming van een weerstand door het vloeien van een elektrische stroom.

Ek stijgt = Ew stijgt

57
Q

symbool + eenheid

A

Q in Joule J

58
Q

formule ontwikkelde thermische energie

A

Q = R . I² . Δt

59
Q

Wat is het elektrisch vermogen P?

A

De hoeveelheid energie die een weerstand of toestel per seconde verbruikt

60
Q

symbool + eenheid elektrisch vermogen

A

P in watt W

61
Q

formule elektrisch vermogen

A

P = U . I

62
Q

symbool + eenheid elektrisch verbruik

A

ΔE in Ws of J

63
Q

formule elektrisch verbruik

A

ΔE = P . Δt

64
Q

hoeveel J is 1kWh?

A

3,6.10(6)J

65
Q

Op welke 3 manieren kun je de weerstanden in een stroomkring vinden?

A
  • serieschakeling
  • parallelschakeling
  • gemengde schakeling
66
Q

Hoe is de stroomsterkte I bij een serieschakeling?

A

gelijk (ladingen kunnen nergens anders heen)

I1 = I2 = I3 = …

67
Q

Hoe is de spanning U bij een serieschakeling?

A

de som van de spanningen over alle weerstanden afzonderlijk

Utot = U1 + U2 + U3 …

68
Q

Wat is de vervangingsweerstand Rv in een serieschakeling?

A

Rv = R1 + R2 + R3 + …

69
Q

Wat is het vertakkingspunt of knooppunt bij een parallelschakeling?

A

Het punt waar elektrische ladingen zich net voor de parallel geschakelde weerstanden verdelen in de vertakkingen

70
Q

Hoe is de stroomsterkte I bij parallelschakeling?

A

I = I1 + I2 + I3 …

71
Q

Hoe is de spanning U bij parallelschakeling?

A

U = U1 = U2 = U3 = …

72
Q

formule grote vervanginsweerstand bij parallelschakeling?

A

1/Rv = 1/R1 + 1/R2 + …

73
Q

Wat is een gemengde schakeling?

A

Een schakeling van meerde in serie en parallel geschakelde weerstanden

74
Q

Wat doet een zekering?

A

Meet voortdurend de stroomsterkte in een schakeling.

75
Q

Wanneer ontstaat er kortsluiting?

A

Als plots de toelaatbare stroomsterkte door een weerstand in een elektrisch toestel wordt overschreden

76
Q

Wanneer onderga je elektrocutie?

A

Als je lichaam rechtstreeks in contact komt met een uitwendige elektrische stroom

77
Q

Wat is de aarding?

A

een beschermingsgeleider zodat de elektrische stroom de weg naar de aarde verkiest boven ons lichaam

78
Q

Wat is de verschilstroomschakelaar of differentieschakelaar?

A

Meettoestel dat op de kabels van de stroomkring geplaats wordt.