Biologie - 3 interactie en gedrag vanaf p.106 Flashcards

1
Q

Wat zijn intraspecifieke relaties?

A

relaties/interacties tussen 1 zelfde soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe hoger de populatiedichtheid, hoe … hulpbronnen er per individu aanwezig zijn.

A

minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Om wat draait intraspecifieke concurrentie heel vaak rond binnen de populatie? (4)

A
  • voedsel
  • partners
  • territorium
  • nakomelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is directe intraspecifieke concurrentie?

A

Dat is waarbij individuen van dezelfde soort elkaar in elkaars nabijheid beconcurreren.

(-/-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is indirecte intraspecifieke concurrentie?

A

Daarbij beconcurreren soortgenoten elkaar zonder echt fysiek te kampen.

(-/-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor competitie is indirecte concurrentie?

A

exploitatiecompetitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is coöperatie?

A
  • positieve intraspecifieke relatie
  • Wanneer soortgenoten tijdelijk of blijvend samenwerken
  • (+/+)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor voordelen kunnen coöperatie hebben?

A
  • predatoren die samen jagen, hebben meer kans op een succesvolle vangst.
  • kunnen zich beter beschermen tegen predatoren of concurrerende soorten
  • strategie om een aanval van predatoren af te slaan door ze in de war te brengen
  • territorium overnemen of verdedigen lukt beter met grote samenwerkende groep
  • ook energetische voordelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke nadelen kan coöperatie hebben binnen eenzelfde soort?

A
  • populatie kan sneller toenemen, met meer concurrentie als gevolg.
  • risico doorgeven van ziekteverwekkers groter
  • meer kans op bedrog, agressie en bastaards
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is broedzorg?

A

Wanneer organismen veel tijd steken in hun nakomelingen.

  • coöperatie intraspecifiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar zien we de meest intense vorm van coöperatie? Waarom?

A

Bij sociale insecten zoals bv bijen

(vormen een sociale staat, waarbij 1 koningin instaat voor de voortplanting. Alle andere soortgenoten hebben een zeer strikte functie met bijbehorende lichamelijke aanpassingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is echt altruïsme?

A
  • coöperatie intraspecifiek
  • iets doen voor een ander zonder er zelf voordelen van te ondervinden.
    bv. 1 koningin staat in voor de voortplanting

-> je eigen voorplantingssucces opgeven tvv een andere (de groep)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is schijnbaar altruïsme?

A
  • coöperatie intraspecifiek
  • in groep leven tvv jezelf
    bv. voeden van andere jongen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorbeeld coöperatie intraspecifiek

A

bv vogels die in v-formaat vliegen om energie te besparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent solitair leven binnen 1zelfde soort?

A

Dieren die alleen leven en niet in groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is gedrag?

A

Dat is alles wat een organisme doet en de manier waarop.
Gedrag is essentieel om te overleven en zich voort te planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe komt gedrag lichamelijk tot stand?

A

Door het samenspel van hormonen en zenuwimpulsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Door wat word gedrag bepaald? (3)

A
  • samenspel hormonen en zenuwimpulsen
  • de omgeving
  • genetisch materiaal ve organisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is aangeboren gedrag? + synoniem

A
  • nature
  • gedrag dat al van bij de geboorte aanwezig is, maar nog niet per se tot uiting komt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is aangeleerd gedrag? + synoniem

A
  • nurture
  • gedrag dat het resultaat is van verschillende leerprocessen vanuit de omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe ontstaat gedrag?

A

Door een prikkel of motivatie die van buiten het lichaam kan komen, zoals het zien van gevaar, of van binnenin het lichaam, zoals dorst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de sleutelprikkel? + vb

A

De prikkel die het effectiefst een bepaald gedrag veroorzaakt.

bv. hongergevoel dat dieren ertoe aanzet om voedsel te zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een ritueel?

A

Een vaste opeenvolging van gedragingen in een specifieke situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan een gedrag zodanig evolueren dat het een andere functie krijgt?

A

Door bijvoorbeeld een onderdeel te worden van een ritueel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het baltsgedrag?

A
  • voorbeeld ritueel gedrag
  • aangeboren ritueel dat dient om een potentiële partner ervan te overtuigen te paren en zich voort te planten, zoals het vierfasige baltsgedrag van futen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is spontaan gedrag?

A
  • aangeboren gedrag
  • treedt op zonder dat er actief over werd nagedacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat kunnen we onderscheiden van spontaan gedrag?

A

instincten en reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een instinct?

A
  • Een evolutionair geheugen dat eigen is aan de soort.
  • het is de onvrijwillige drijfveer die organismen ervaren in hun soortspecifiek gedrag.
  • genetisch voorgeprogrammeerde reactie op bepaalde sleutelprikkels, zoals de vast jaarlijkse migratie van sommige dieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer kan instinctief gedrag erg complex zijn?

A

bij bv een fixed action pattern of vast actiepatroon

30
Q

Geef een voorbeeld van een fixed action pattern

A

geeuwen als je iemand anders ziet geeuwen.

31
Q

Wat is een reflex?

A
  • aangeboren gedrag
  • het is een automatische onvrijwillige reactie op een bepaalde prikkel
  • vaste gedragingen die vaak behoren tot het basisrepertoire van voeden, voortplanten en beschermen
32
Q

Van wat is aangeleerd gedrag het resultaat?

A

Van ervaring, waarbij het organisme in de loop van het leven op verschillende manieren nieuwe gedragspatronen aanleert.

33
Q

Wat is associatief leren?

A

De leermethode waarbij een nieuwe reactie gekoppeld wordt.

34
Q

Wat zijn de bekendste vormen van associatief leren?

A

klassieke en operante conditionering

35
Q

Wat deed Pavlov?

A

Hij experimenteerde met de speekselreflex die optreedt bij het zien, ruiken en proeven van eten.

Hierbij is de hoeveelheid geproduceerd speeksel een maat voor de sterkte van de reactie op de prikkel.

36
Q

Wat is de geconditioneerde prikkel?

A

Een nieuwe prikkel, die voorheen neutraal was

37
Q

Wat is de geconditioneerde reactie?

A

De speekselreflex bij het experiment van Pavlov

38
Q

Wat toonde Pavlov met zijn experiment over speekselreflexen aan?

A

Dat elke prikkel als geconditioneerde prikkel kan dienen, ook als die zelf geen sterke reactie uitlokt.

39
Q

Wat is klassieke conditionering?

A

Iets nieuw aanleren door een nieuwe prikkel te tonen

(Leren op basis van het proces met geconditioneerde prikkels en reacties)

40
Q

Wat is operante conditionering?

A

Daarbij heeft het gevolg een invloed op de frequentie waarmee het gedrag zal plaatsvinden.

41
Q

Wat is de bekrachtiger (K) en de bestraffer (S) bij operante conditionering?

A

Als het gedrag meer voorkomt dan is het gevolg een bekrachtiger.
Neemt de frequentie van het gedrag af, dan is het gevolg een bestraffer.

Kan beide negatief en positief gebeuren.
Op positieve manier: iets goed of slechts toegevoegd
Op negatieve manier: iets goed of selchts weggelaten

42
Q

Hoe leerden beren op hun poten te dansen?

A

Door ze op een warme plaat te zetten en tegelijkertijd muziek te laten horen. Na een tijdje lopen de dieren al op hun achterpoten als enkel de muziek klinkt.

43
Q

Wanneer kan er gewenning aan een prikkel optreden?

A

Als een organisme regelmatig aan eenzelfde prikkel wordt blootgesteld. De prikkel lokt dan geen reactie meer uit.

44
Q

Door wat wordt het gedrag van een jong individu blijvend gevormd?

A

Door middel van inprenting in de eerste levensfases.

45
Q

Wie was er als eerste aanwezig bij ganzenkuikens die uit het ei kwamen en werd vervolgens als moeder beschouwd?

A

Konrad Lorenz

46
Q

Wat is er belangrijk als een nieuw gedragspatroon wordt uitgevoerd?

A

Om dit gedrag te blijven oefenen en herhalen

47
Q

Wat voor proces gaat eraan vooraf bij het leren van nieuw gedrag?

A

proefondervindelijk leren of trial-and-error
Dit proces van behouden wat goed is en verwerpen wat niet goed is, leidt uiteindelijk tot een nieuw gedragspatroon. Ook mislukken is belangrijk in het leerproces.

48
Q

Wat is imitatie?

A

Nagebootst gedrag

bv trends en rages bij mensen of kinderen die volwassenen nadoen

49
Q

Hoe kan je communicatie in het algemeen zien? Wat is het?

A
  • intraspecifiek en interspecifiek
  • Als informatie die een zender verstuurt en de ontvanger waarneemt, met als doel het gedrag van de ontvanger te sturen.
50
Q

Wat is er belangrijk om goed te communiceren?

A

Dat zowel de zender als de ontvanger deelnemen aan de communicatie.

51
Q

Hoe gebruiken predatoren communicatie die alleen nuttig is voor 1 iemand?

A

Door bv gebruik te maken van misleidende communicatie om prooien in de val te lokken.

52
Q

In wat kan je de signalen die organismen gebruiken om te communiceren onderverdelen? (5)

A
  • visuele bv zien van iets
  • akoestische bv horen van iets
  • chemische bv stinkdier stank bij schrik
  • tactiele bv aanraking van baby bij mama
  • elektrische signalen
53
Q

Wat zijn visuele signalen? (4)

A
  • Overdag uitgezonden: gebaseerd op kleur of beweging
  • Donkere omgeving: gebaseerd op licht
  • Visuele signalen kunnen zowel permanent als tijdelijk zijn
  • deze vorm lukt alleen als de ontvanger een goed gezichtsvermogen heeft, zoals het geval is bij de pauwspin
54
Q

Wat zijn akoestische signalen? (3)

A
  • gebruikt om te waarschuwen, te verleiden, te informeren, voor het plezier, …
  • geluiden of andere trillingen verschillen sterk in frequentie en duur
  • enkel gebruikt door organismen me teen goed gehoororgaan, zoals wolven.
55
Q

Wat is chemische communicatie? (4)

A
  • traag maar langdurig effect
  • gebeurt door de productie van waarneembare hormonen of feromonen.
  • die organismen hebben gespecialiseerde receptororganen om de chemische signalen te ontvangen
    bv antennen van insecten
  • komt vooral voor bij heel sociale of territoriale dieren
56
Q

Wat zijn tactiele signalen? (3+vb)

A
  • kunnen enkel in elkaars nabijheid worden uitgezonden
  • vooral gebruikt door sociale dieren waarbij aanraking de sociale banden en de hiërarchie kan versterken
  • deze dieren leven meestal in groep en hebben vaak een minder sterke akoestische en visuele communicatie
  • bv chimpansees
57
Q

Voor welke 5 dingen communiceren organismen met elkaar?

A
  • waarschuwen
  • afbakenen van territorium bv geurvlagen
  • jongen terugvinden bv door geur, kleur of geluid
  • doorgeven van informatie
  • partnerkeuze en paarbereidheid
58
Q

Hoe is communicatie ook belangrijk op lange termijn?

A

Voor bv het doorgeven van cultuur en kennis.

59
Q

Wat is bioluminescentie?

A

lichtgevende organismen

60
Q

Wat is mimicry?

A

Wanneer predatoren een gedrag of uiterlijk ontwikkelen om net minder gevaarlijk te lijken.

61
Q

Wat is het doel van mimicry?

A

Om het gedrag van de ontvanger te beïnvloeden met misleidende signalen van de zender (met voordeel).

62
Q

Wat is agressieve mimicry? + vb

A

Wanneer predatoren hun lichaamsdeel gebruiken om het voedsel of een seksuele prikkel van de prooi na te bootsen en die zo in de val te lokken.

bv. diepzeehengelvissen met lichthengel om prooien te lokken.

63
Q

Wat is reproductieve mimicry? + vb

A

Een speciale vorm van mimicry zie je in de e relatie tussen bloemen en hun bestuivers.
= voor voortplanting

bv. orchideeën die met hun bloemen vrouwelijke bestuivers na bootsen, zowel met kleur als geur.

64
Q

Wat is defensieve mimicry?

A

Batesiaanse mimicry en Mulleriaanse mimicry.

Door defensieve mimicry vermijden organismen predatie.

65
Q

Wat is Batesiaanse mimicry? + vb

A

Wanneer een organisme ongevaarlijk is, is het een goede strategie om een gevaarlijk organisme na te bootsen.

bv?

66
Q

Wat is Mulleriaanse mimicry?

A

Als meerdere gevaarlijke of giftige soorten sterk op elkaar gelijken om daar voordeel uit te halen.

67
Q

Wat is bloedparasitisme?

A
  • komt voor bij uiteenlopende dierensoorten, zoals vogels, insecten, vissen, …
  • is wanneer bloedparasieten hun eieren plaatsen in het nest van een andere soort. Hierdoor hoeven ze geen tijd en energie te investeren in het uitbroeden van hun eieren en grootbrengen van hun jongen.
68
Q

Wat is kleptoparasitisme?

A
  • parasiteren door het stelen van voedsel
  • meestal zijn beide symbionten nauw verwant met elkaar en behoren ze tot dezelfde soort of geslacht
  • komt ondermeer voor onder jagersoorten (kan verder evolueren tot predatie!)
69
Q

Wat is het sociaal parasitisme?

A

Bij treurkapucijnapen bv is het voeden van andere jongen een normaal sociaal gedrag, gebaseerd op diens en wederdienst. Maar bij sociale interactie komt er een vorm van parasitisme voor: het sociaal parasitisme.
Hierbij wordt een sociaal gedrag uitgebuit door 1 van beide symbionten, zonder dat de andere symbiont ooit in ruil te vergoeden of te helpen.

70
Q

Wat is het doel van mimicry?

A

Het gedrag van de ontvanger te beïnvloeden met misleidende signalen van de zender.