Chemie - Thema 2 Flashcards

1
Q

Wat geeft een EN-waarde aan? + synoniem?

A

De elektronegatieve waarde of EN-waarde geeft aan hoe sterk een element de neiging heeft om elektronen naar zich toe te trekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe groter de EN-waarde van een atoom, hoe … het atoom de elektronen in een binding naar zich toetrekt.

A

meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer ontstaat een polaire binding?

A

Wanneer 2 atomen met een verschillende EN-waarde een binding aangaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schuiven de bindingselektronen bij een polaire binding naar of weg van het atoom met de grootse EN-waarde?

A

naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk atoom krijgt bij een polaire binding een partieel negatieve lading en welke een partieel positieve lading?

A
  • partieel negatieve lading: meest elektronegatieve atoom
  • partieel positieve lading: minst elektronegatieve atoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer ontstaat een apolaire binding?

A
  • Wanneer 2 atomen met dezelfde EN-waarde een binding aangaan.
  • De bindingselektronen zijn gelijk verdeeld tussen de 2 atomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan je de ladingsverschuiving visueel voorstellen?

A

In een driedimensionaal model, waarbij de kleuren de elektronendichtheid aangeven.

1+ = blauw
0 = geel (geen ladingsverschuiving)
1- = rood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de geometrie van de molecule?

A

Dat is de ruimtelijke schikking van de atomen tov elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de nettoladingsverschuiving?

A

Bij de geometrie van een molecule kijk je naar de vectoriële somvan alle ladingvectoren. Dit is de nettoladingsverschuiving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een polaire molecule? + synoniem

A

Een polaire molecule of dipoolmolecule is een molecule met een nettoladingsverschuiving.

-> Er is een asymmetrische verdeling van partiële ladingen. Daardoor heeft de molecule een positieve en een negatieve pool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een apolaire molecule?

A
  • geen nettoladingsverschuiving
  • heeft een symmetrie van partiële ladingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke moleculen zijn een uitzondering bij apolair en polair? Waarom?

A

De alkanen. Ze zijn apolair.

-> De verdeling van de partiële ladingen is symmetrisch bij lineaire alkanen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de polariteit van een molecule?

A

De aanwezigheid van een polair karakter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zijn ionverbindingen polair of apolair? Verklaar.

A

Ze zijn altijd polair omdat ze opgebouwd zijn uit tegengestelde geladen ionen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn intramoleculaire krachten?

A

Dat zijn de chemische bindingskrachten tussen de atomen van een atoomverbinding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn intermoleculaire krachten? (3)

A
  • krachten tussen moleculen onderling.
  • zwakker
  • bepalen de fysische eigenschappen van stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer gaat het smelt- en kookpunt van een atoomverbinding hoger? Waarom?

A
  • Naarmate de moleculen elkaar intermoleculair (onderling) sterker aantrekken.
  • De moleculen komen dan minder snel los van elkaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn dispersiekrachten? (4)

A
  • intermoleculaire krachten
  • treden op als gevolg van de voortdurende beweging van elektronen in een molecule
  • tijdelijk
  • niet tussen polaire moleculen => apolaire moleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Door wat worden elektronen aangetrokken of afgestoten?

A
  • aangetrokken door de tijdelijke partiële positieve lading
  • afgestoten door de tijdelijk negatieve lading
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe groter de molecule, hoe … elektronen er voorkomen en dus hoe sterker de dispersiekrachten zijn.

A

meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe groter het … tussen de moleculen, hoe sterker de dispersiekrachten.

A

contactoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe sterker de dispersiekrachten tussen onderlinge moleculen, hoe … de kook- en smeltpunten van moleculen.

A

hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn dipoolkrachten? (4)

A
  • intermoleculaire krachten
  • treden op als gevolg van polaire moleculen
  • permanente polen = permanent (steeds aanwezig)
  • tussen polaire moleculen
24
Q

Wat zijn waterstofbrugkrachten?

A
  • intermoleculaire krachten
  • moleculen moeten atoombinding hebben tussen H-atoom
  • atoombinding hebben met atoom met grote EN-waarde dat min een vrij elektronenpaar bevat: een N-, O- of F-atoom
  • speciale soort van dipoolkrachten
25
Q

Wat zijn ion-ionkrachten?

A
  • intermoleculair
  • tussen de tegengesteld geladen ionen werken de aantrekkingskrachten in alle richting = ion-ionkrachten
26
Q

Hebben ionverbindingen een lage of een hoge smelt- en kooktemperatuur? Verklaar.

A

hoge

-> Door de sterke aantrekkingskrachten tussen de tegengesteld geladen ionen blijven ze stevig bij elkaar.

27
Q

Orden van zwakst naar sterkst:
- atoom
- dipool
- dispersie
- ion-ion
- waterbrug

A

zwakst:
- atoom
- dispersie
- dipool
- waterbrug
- ion-ion
sterkst:

28
Q

Door welke 3 dingen wordt er bepaald of een stof oplost in een oplosmidel?

A
  • aard vd stof
  • oplosmiddel
  • omstandigheden (bv temperatuur, druk = super weinig invloed bij VS en Vl maar veel bij G, …)
29
Q

Welke soort stoffen lossen goed op in polaire oplosmiddelen zoals water?

A
  • polaire stoffen
  • vele ionverbindingen
30
Q

In wat lossen apolaire stoffen goed op? + vb

A
  • in apolaire oplosmiddelen
  • bv white spirit
31
Q

Wat is de algemene regel voor de oplosbaarheid van een stof?

A

soort zoekt soort:
Apolaire stoffen lossen slecht tot niet op in water en ander apolaire oplosmiddelen.
Polaire stoffen lossen slecht tot niet op in apolaire oplosmiddelen.

32
Q

Door wat wordt de oplosbaarheid van stoffen in water beïnvloed?

A

door de omstandigheden zoals bv de temperatuur

33
Q

Wanneer neemt de oplosbaarheid van vaste stoffen in water toe?

A

bij een toenemende temperatuur

34
Q

Wanneer neemt de oplosbaarheid van gassen toe?

A

bij een toenemende druk

35
Q

Wat is een dissociatie?

A

Het proces waarbij ionen uit de ionverbindingen vrijkomen wanneer ze oplossen in water.

36
Q

Wat zijn ion-dipoolkrachten?

A

Zeer sterke intermoleculaire aantrekkingskrachten tussen ionen en dipoolmoleculen.

37
Q

Wanneer spreek je van gehydrateerde ionen?

A

Wanneer als er bij ion-dipoolkrachten het ion omgeven is door een aantal watermoleculen door de grotere aantrekkingskracht dan de waterstofbrugkrachten.

38
Q

Wat is een dissociatievergelijking?

A

Een vergelijking die de dissociatie van een ionverbinding weergeeft.

39
Q

Dissociatievergelijking hydroxide

A

M(OH) –H2O-> M(+) + OH(-)

40
Q

Dissociatievergelijking zout

A

MZ –H2O-> M(+) + Z(-)

41
Q

Wat is een ionisatie?

A

Het proces waarbij sommige moleculen ionen vormen wanneer ze oplossen in water. (ze hebben geen ionen)
= enkel bij de zuren

42
Q

Wat is een ionisatievergelijking?

A

Een vergelijking die de ionisatie van polaire moleculen in water weergeeft.

43
Q

Ionisatievergelijking van zuren

A

HZ –H2O-> H(+) + Z(-)

44
Q

Wat is het verschil tussen sterke zuren en zwakke zuren?

A
  • sterke: zuren waarbij alle moleculen ioniseren
  • zwakke: zuren die volledig oplossing in water maar slechts gedeeltelijk ioniseren.
45
Q

Wat is de elektrische geleiding?

A

Is het verplaatsen van elektrische ladingen.
(kunnen bewegelijke elektronen of ionen zijn)

46
Q

Wat is een geleider?

A

Een stof of oplossing die verplaatsbare ladingen bevat.
= geleidend voor elektrische stroom

47
Q

Wat is een isolater?

A

Stof waarbij er geen verplaatsbare ladingen aanwezig zijn.

48
Q

Wanneer zijn metalen geleidend?

A

In vaste toestand

49
Q

Waarom zijn niet-metalen niet geleidend?

A

Ze vormen atoombindingen waarbij elektronen gemeenschappelijk worden gesteld. De moleculen die zo ontstaan, hebben geen vrije ladingen en zijn dus niet geleidend.

Uitzondering voor grafiet.

50
Q

Waarom zijn edelgassen niet geleidend?

A

Ze hebben geen vrije elektronen

51
Q

Welke stoffen zijn niet geleidend? (2)

A
  • niet-metalen
  • edelgassen
52
Q

Wat zijn elektrolyten?

A

Samengestelde stoffen die in gesmolten toestand en/of opgelost in water vrije en beweeglijke ionen vormen. In die toestand geleiden ze de elektrische stroom.

53
Q

Wat zijn niet-elektrolyten?

A

Stoffen die bij het oplossen geen ionen vormen en dus de elektrische stroom niet geleiden.

54
Q

Wat zijn sterke elektrolyten?

A

Stoffen waarvan het gedeelte dat oplost in water volledig in ionen ioniseert of dissocieert. Daardoor geleiden ze de stroom heel goed.

55
Q

Wat zijn zwakke elektrolyten?

A

Stoffen waarvan het gedeelte dat oplost in water weinig ioniseert.