Angst en OCD Flashcards
Beschrijf de kenmerken en oorzaken van een sociale angststoornis.
Kenmerken: overmatige angst/vrees voor sociale situaties waarin blootstelling aan mogelijke kritiek of beoordeling door anderen
- sociale interacties
- geobserveerd worden
- presteren in bijzijn van anderen
Continuüm: specifieke - niet-gegeneraliseerde - gegeneraliseerde
Reacties: vermijden of met intense angst verdragen
- lichaam: blozen, hartkloppingen,…
- gedrag: blokkeren
- terugdeinzen in sociale interacties
- zich zo klein mogelijk maken, onopvallend
- veiligheid zoeken qua beoordeeld worden (schoolweigering, geen hobby’s,…)
Duur: meer dan 6m, gem leeftijd 12 jaar, lijdensdruk, prevalentie 10%
Oorzaken: temperament (gedragsinhibitie), neg levenservaringen
Beschrijf de kenmerken van een gegeneraliseerde angststoornis.
= ‘piekerstoornis’
- angst, bezorgdheid over dingen in het verleden en in de toekomst
- moeilijk onder controle te houden
- lichamelijk 3 of meer: spierspanning, rusteloos/vermoeidheid, concentratieverlies, prikkelbaarheid, slaapmoeilijkheden
meer dan 6m
leeftijd 13-17j
prevalentie 2.2%, meer meisjes dan jongens
DD/ somatische zaken/drugs/medicatie, anticipatieangst, paniekaanval, angst voor neg beoordeling bij sociale angststoornis, obsessies, PTSS, gewichtstoename bij AN, somatische symptoomstoornis
Beschrijf de kenmerken van de verschillende soorten angstreacties elk met hun neurobiologische correlaten.
2 grote angstreacties: fear vs. anxiety
Fear:
- bij dreiging
- onmiddelijke reactie
- emotionele reactie
- orthosympathicus –> hartkloppingen, zweten, beven,…
- fight/flight/freeze
- ongeconditioneerde stimulus
Anxiety:
- bij dreiging in de toekomst, vaag
- cognitieve reactie: zorgen maken
- HPA-as: cortisol –> verhoogde arousal, negatieve cognities, freeze/immobilisatie
- geconditioneerde stimulus
2 pathways:
- thalamo-amygdale route: onbewuste, snelle, ruwe inschatting met emotionele reactie, OS + HPA
- thalamo-cortico-amygdale route: bewuste verwerking (‘gevoel’ angst), aftoetsing van prikkel tegen geheugen (hippocampus), tragere route met beredeneerd antwoord, HPA
Welke factoren dragen bij tot het in stand blijven van een angststoornis?
Angsten houden aan als:
- bron aanwezig blijft
- vermijding, angst wordt niet overwonnen
- cognitieve vervormingen
Ethiopathogenese: biologische kwetsbaarheid, psychologische kwetsbaarheid, gen-omgevingsinteracties - Kindfactoren: temperament (NA, GI, EC, intolerance of uncertainty,...) fysiologische arousal (neurobiologisch bepaald, schrikreactie, ademhaling, slaap) informatieverwerking (negatieve info-bias, negatieve interpretatie-bias, misinterpretatie lichamelijke signaen)
- Omgevingsfactoren:
life events, stress (early life stress, in gezin, bij LG)
opvoedingsklimaat (helicopterouders, high pressure, accomoderen vs antagoneren)
emotioneel leefklimaat (negatieve houding, kritiek tov warmte, betrokkenheid, acceptatie)
contact met LG
angstconditionering: klassieke conditionering, modelling, verbale informatie pathway
Beschrijf de begrippen ‘negatieve affectiviteit’ en ‘gedragsinhibitie’ in hun relatie tot angststoornissen.
Negatieve affectiviteit = neiging om zaken op een negatieve manier te interpreteren
- toekennen van negatieve lading
- negatieve betrokkenheid op omgeving
- neiging tot subjectieve lijdensdruk/angst/droefheid/..
Cognities: perfectionisme, weinig vertrouwen in eigen capaciteiten, vermijden van falen, intolerance of uncertainty/dreiging
Gedrag: teruggetrokkenheid, bang, geremd, verlegen, onzeker bij nieuwe zaken, hoge fysiologische arousal, nabijheid hechtingsfiguur nodig, gedragsinhibitie
Gedragsinhibitie = subtype van NA
- 15% populatie
- onzekerheid bij confrontatie met nieuwigheden
- defensieve reacties: agressie of vermijding, voorbereiding van FFF
- Klinisch beeld: heel verlegen, geremd, gaan weinig praten/lachen, weinig oogcontact maken, grote nabijheid van hechtingsfiguur nodig, terugtrekking bij nieuwigheden, lange tijd nodig om op te warmen, meer intense angsten
- voorspeller van selectief mutisme, SAD, GAD, paniekstoornis, vermijdende PS
- genetisch: 40-60% overerfbaarheid
Jente, 11 jaar, diverse angsten: dieven, ziek worden, donker, dieren, ziekenhuis (denkt dat ze anorexie gaat overkrijgen), alleen zijn, eten dat ze niet wil eten. Heeft dan hoofdpijn en ademnood. Moeder ook angsten in de jeugd. Mama huismoeder en laat angst-uitlokkende situaties vermijden, papa distantieert zich. Psycho-educatie, ouderbgl en CGT brachten belangrijke vermindering. 1 jaar later: Jente is terug met opnieuw forse angsten. Van welke verschillende angststoornissen werden elementen vermeld? Welke factoren hebben mogelijks een rol gespeeld in persisteren van deze angsten? Werk een gedetailleerd behandelpan uit obv beslissingsschema en beschrijf de gekozen interventies.
Elementen van: specifieke angststoornissen, paniekstoornis, separatie-angststoornis, sociale angststoornis (eten in bijzijn anderen?)
Persisteren:
- vermijding
- modelling van mama
- evenwicht accomoderen - antagoneren verstoord
- realistische angsten? overvraging?
- temperamentfactoren
- cognitieve bias
Beslissingsschema:
- aanpak oorzaak: school, gezin, pesten, mishandeling, psy problematiek ouders,…
- cognitieve gedragstherapie: psycho-educatie, emotieregulatie, cognitieve herstructurering, exposure/desensitisatie, veel lof en bekrachtiging
- gezinsbegeleiding: psycho-educatie, ouderkind-interacties, opvoedingsstijl, hoe omgaan met angstig kind, psy problematiek ouders aanpakken, herstel normale gezinsleven
- medicatie: bij ernstige AS, bij partiële respons CGT, bij comorbiditeit
- -> hier: med te overwegen gezien herval maar afhankelijk van situatie (stressoren? respons vorige bgl? hoe lang goed gebleven? impact functioneren?)
Med: 1e keuze = SSRI
- combi met CGT = superieur
- meest voorgeschreven
- 70% effecten in 1e 4 weken
- goede tolerantie
- nevenwerkingen: activatie, sedatie, hoofdpijn en buikpijn, insomnia
- betere en grote werking dan SNRI
Welke farmaca schrijf je beter niet voor bij de behandeling van angststoornssen?
- SNRI: is nog mogelijk als 2e lijn, maar werkt minder goed dan SSRI (venlafaxine, duloxetine, atomoxetine)
- TCA: te veel bijwerkingen (plotse dood, cardiotoxiciteit), effectiviteit tegenstrijdig
- Guanfacine: alfa 2 agonist, onvoldoende info
- Bisoprolol: geen evidentie
- Benzo’s: geen evidentie effectiviteit bij kinderen en jongeren, ongewenste neveneffecten aan hogere dosissen (sedatie, concentratie, duizeligheid, ontremming), geen gegevens over tolerantie en afhankelijkheid
- Glutamaat: geen evidentie
- Antihistaminica: geen studies effectiviteit
- Trazodone: voor angst met slaapproblemen, sederend, effect op slaap niet aangetoond
Bespreek de differentiaal-diagnostische categorieën van OCS en leg de verschillen met OCS uit.
Obsessies:
- wanen/psychose: egosyntoon, bizar
- (hypo)manie: gedachtevlucht
- AN: beperkt tot voeding en lichaam
- GAD: angsten, zorgen
- Depressie: angsten, zorgen
Compulsies:
- motorische ticstoornis: premonitory urge, geen angst, tic geeft verlichting
- ASS: ritmisch, repetitief, egosyntoon
- dermatillomanie, trichotillomanie: beperkt tot haren, huid
- OC PS: perfectionisme, angstvallige nauwgezetheid
Welke verschillende factoren kunnen het effect van CGT voor OCS afremmen? Hoe houd je daar in de behandeling rekening mee?
- aanhoudende stress: stressfactoren aanpakken
- accomoderen/antagoneren of overbescherming ouders: ouderbegeleiding, educatie
- beperkte motivatie: educatie, (evt. medicatie om toegang tot CGT mogelijk te maken?)
- afhankelijkheid van het kind: ouderbegeleiding