ZO week 1 Flashcards

1
Q

wanneer is er een potentiaal?

A

volledig gedepolariseerd/gepolariseerd niet. onvolledig wel beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de hartas?

A

de hoofdrichting waarin de depolarisatie door het hart verloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is zichtbaar op een ECG?

A

het depolarisatiefront en repolarisatiefront

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de hartvector?

A

zwaartepunt van de gelijkbenige driehoek. vaste plaats van verplaatsend depolarisatiefront

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zegt het + en - teken in de Einthovendriehoek?

A

zegt niks over de elektrische spanning. ze geven alleen aan wat van elkaar moet worden afgetrokken om de afleidingen te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat bepaalt of er een positieve of negatieve potentiaal wordt gemeten?

A

de oriëntatie van de hartvector of een elektrode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is arteriosclerose?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het gevolg van hypertensie bij de nier?

A

arteriosclerose. er is littekenweefsel en intrekkingen van het oppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het algemene bouwplan van een bloedvat?

A

van binnen naar buiten:
1.tunica intima (endotheel + subendotheliale ruimte)
2. lamina elastica interna
3. tunica media
4. lamina elastica externa
5. tunica adventitia met vasa vasorum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de functie van pericyten?

A

bevinden zich rond de bloedvaten. bloedvat stabilisatie en regulatie van de bloedstroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het Goldblatt fenomeen?

A

verschijnsel waarbij de nieren sterk verschillen in grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waardoor wordt het fenomeen van Goldblatt veroorzaakt?

A

door een stenose (vernauwing) van een a. renalis. hierdoor treedt atrofie op. de andere nier gaat vergroten. de kleine nier heeft een verhoogde productie van renine waardoor er hypertensie ontstaat. het hart gaat hypertrofie vertonen. het linker hart vergroot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat gebeurt er met de grote nier bij Goldblatt fenomeen?

A

hypertensie leidt tot arteriosclerose en arterioLOsclerose waardoor de renine productie nog meer stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarvan is de potentiële energie afhankelijk?

A

concentratiegradiënt: in hoe verre wijkt deze af van de evenwichtstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer is de potentiële energie positief en wanneer is deze negatief?

A

positief als de verdeling van binnen naar buiten wil
negatief als de verdeling naar binnen wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom is Na een goed co transport?

A

Na heeft een grote negatieve potentiële energie waardoor het andere molecuul hierop kan meeliften.

17
Q

wanneer moet je de potentiëlen energieën optellen bij elkaar en wanneer aftrekken?

A

aftrekken als de richting van de ionen tegengesteld zijn
optellen als de richting van de ionen hetzelfde is

18
Q

wat gebeurt er met de potentiële energie als de ionen tegen de gradiënt worden ingepompt m.b.v. ATP?

A

degene die naar buiten wordt geëxporteerd wordt negatief en degene naar binnen positief

19
Q

wat zijn de microscopische verschillen tussen hart en skeletspieren?

A

hartspier: 1-2 kernen centraak gelegen en intercalaire schijven
skeletspier: meerder kernen perifeer

20
Q

wat is een syncytium?

A

cel met meerdre kernen

21
Q

Noem twee belangrijke verschillen wat betreft elektrische prikkelbaarheid.

A
  1. hartspier heeft een relatief lange refractaire periode
  2. L-type Ca-knaal speelt grotere rol in actiepotentiaal hart
22
Q

Noem twee belangrijke verschillen in de calciumhuishouding tijdens de contractie-relaxatie cyclus.

A
  1. alle Ca voor contractie van skeletspiercel komt uit SR
  2. de NCX speelt een veel grotere rol in de hartspier
23
Q

waardoor wordt de energie voor de powerstroke gegenereerd?

A

loslaten van Pi

24
Q

noem 2 redenen waardoor rigor mortis optreedt?

A
  • geen ATP om cross-bridge los te maken
  • geen ATP meer om Ca het cytosol uit te pompen
25
Q

wat is het verschil in koppeling tussen het L-type Ca-kanaal en RYR

A

in hartspier: niet direct aan elkaar. RyR gaat open door Ca release
in skeletspier: direct aan elkaar

26
Q

Noem twee gemodificeerde eiwitten die een rol spelen bij het contractieproces en 2 bij relaxatieproces.

A

contractie: het L-type Ca2+ kanaaleiwit (lagere drempelpotentiaal voor opening) en RyR (meer Ca2+ influx).

relaxatie: fosfolamban (meer SR-ATPase activiteit) en troponine I (snellere release van Ca2+ van troponine C).

27
Q

wat doet PKA?

A

fosforyleert meerdere target eiwitten

28
Q

wat is het inotroop effect van adrenaline in de hartspier?

A

door fosforylering van L-CC en RyR hogere intracellulaire Ca2+-piek geeft grotere contractiekracht

29
Q

wat is het chonotroop effect van adrenaline in de hartspier?

A

door fosforylering van fosfolamban en TnI snellere verlaging intracellulair Ca2+, en dus snellere relaxatie

30
Q

wat is inotroop en chonotroop?

A

inotroop is een term om de contractiekracht van een spier aan te duiden
chonotroop beinvloed de tijd of snelheid

31
Q

welke spier heeft meer Ca nodig?

A

de hartspier

32
Q

welke RyR bevindt zich in de hartspier en welke in de skeletspier?

A

hartspier = 2
skeletspier = 1