VO week 4 Flashcards

1
Q

wat bepaalt de snelheid van de glycolyse?

A

AMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe ontstaat AMP?

A

myokinase: 2 ADP -> ATP + AMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat gebeurt er bij een energie crisis?

A

AMP stijgt en is signaal voor energie crisis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het voordeel van glycogeen t.o.v. van glucose?

A

glycogeen levert 3 ATP
glucose levert 2 ATP
er is minder O2 verbruik en minder lactaat vorming bij zelfde ATP opbrengst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom levert glycogeen 3 ATP ipv 2?

A

want de fosfaat is niet afkomstig van ATP maar van zwemmen rond?
glucose omzetten naar glucose-6-fosfaat kost 1 ATP terwijl glycogeen omzetten naar glucose-6-fosfaat niet via ATP gaat en hierdoor houd je er 1 meer over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

is lactaat vorming anders bij glucose en glycolyse

A

ja want glycogeen levert 3 ATP op en 2 lactaat en glucose 2 ATP en 2 lactaat dus voor zelfde hoeveelheid ATP is minder lactaat vorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar zorgt de creatinefosfaatkinase reactie voor?

A

zorgt voor een buffer bij verandering van rust naar inspanning of andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waardoor komt verzuring in het binnenmembraan?

A

versnelling van glycolyse hierbij ontstaat lactaat maar dit is geen melkzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe kun je de Vmax verhogen?

A

meer enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het doel van het activeren van de glycolyse?

A

ATP genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar is het PFK-1 het meest gevoelig voor?

A

AMP want bij 100-150x lagere concentratie dan ATP overruled die ATP al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de snelheidsbepalende metaboliet bij de fosforylering mbv creatinefosfaat en wat is het betrokken enzym?

A

metaboliet: ADP
enzym: creatine fosfokinase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de snelheidsbepalende metaboliet bij de glycolyse en wat is het betrokken enzym?

A

metaboliet: AMP
enzym: fosfofructokinase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de snelheidsbepalende metaboliet bij de glycogenolyse en wat is het betrokken enzym

A

metaboliet: AMP
enzym: glycogeen fosforylase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom is koppelgel noodzakelijk bij echografie?

A

zodat er geen lucht tussen de transducer en het object zit. want dan zie je niks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar hangt het axiaal oplossend vermogen mee samen?

A

als de zendpuls korter wordt dan zie je via de verticale as een betere scheiding tussen de plaat en de echte bode,

17
Q

waar hangt het lateraal oplossend vermogen mee samen?

A

de breedte van de zendpuls: met de diameter van de transducer als het gat kleiner is dan de transducer diameter dan meet die dat er een gat is en ander niet

18
Q

wat is het axiaal oplossend vermogen?

A

dat de afstand tussen de plaat en de bodem overeenkomt. bij ons was de plaat nog 1 cm van de bodem en zat die volgens de echo er al tegenaan

19
Q

wat is het lateraal oplossend vermogen?

A

dat die gaten kan waarnemen. dus de traptreden apart van elkaar waarnemen en niet als een geheel zien.

20
Q

hoe kun je met color doppler de stroomrichting van het bloed in de vaten bepalen?

A

door de transducer schuin te houden. rood als het bloed naar toe beweegt bv. in carotis dan moet je de transducer omhoog houden

21
Q

wat zijn verschillen met echo’s en röntgenstraling?

A

echo gaat niet door het weefsel heen röntgen wel
op een rontgen foto zie je alleen botten op een echo ook weke delen van het lichaam

22
Q

wat is de werking van een linear array?

A

je ziet B-mode en is een rij met piëzo-elektrische elementjes die ultrageluid uitzenden en ontvangen

23
Q

wat is de werking van een sectorscan transducer?

A

piëzo-elektrische elementjes ook op een rij maar zenden tegelijk een puls uit. deze is compacter dan lineair array en heeft genoeg aan een kleiner toegangsvenster bijvoorbeeld tussen twee ribben

24
Q

wanneer gebruik je de A- , B- en M-mode?

A

A-mode is perfect voor het meten van afstanden tussen weefsels.
B-mode is voor onderscheid tussen structuren
M-mode maakt een video en is ideaal om de verandering over tijd mee te zien

https://www.ultrasoundquotes.com/blog/ultrasound-modes/

25
Q

waarom zijn er transducers met verschillende frequenties?

A

zodat zowel wel precieze dingen als in de huid oppervlakte goed zichtbaar worden gemaakt als dieper liggende organen

26
Q

wat is de oorzaak van zwarte slagschaduw in het beeld als je naar structuren achter de ribben kijkt?

A

lucht in de longen

27
Q

hoe kun je de aorta en vena cava onderscheiden met echo?

A

aan de kleur want ze hebben beide een andere richting

28
Q

waarom is de buik vaak gespikkeld en zie je geen duidelijke structuren op een echo?

A

door lucht en misschien vet?

29
Q

wat is de snelheidsbepalende metaboliet bij de citroenzuurcyclus en wat is het betrokken enzym?

A

metaboliet: ADP, want NAD en FAD is snel op en NADH en FADH2 is wel voldoende aanwezig als ADP + Pi wordt omgezet in ATP dan is de H+ gradiënt buiten het matrix weer afgenomen en kan NADH en FADH2 weer worden omgezet in NAD en FAD dus kan de citroenzuurcyclus weer verder
enzym: ATP-ase

30
Q

wat is de snelheidsbepalende metaboliet bij de glycolyse en wat is het betrokken enzym?

A

metaboliet: ADP die zorgt dus dat het weer omgezet kan worden
enzym: ATP-ase

31
Q

wat is het verschil in kinetiek tussen een michaelis-menten enzym en een allosterisch enzym?

A
  • een allosterisch enzym heeft een sigmoïdale vorm in een grafiek die het verband weergeeft tussen substraatconcentratie en de reactiesnelheid. dit komt door de affiniteit. ze kunnen voorkomen in een T- (inactief) en R-vorm (actief). hoe meer substraat er wordt toegevoegd hoe meer en hoe sneller de inactieve conformatie wordt omgezet.
  • een Michaelis-Menten enzym heeft een hyperbool verloop. enzymreacties liggen dicht bij het evenwicht.
32
Q

waarom zitten allosterische enzymen vaak op sleutelposities in metabole paden

A

michaelis menten enzymenwerken trager. want hier is de snelheid evenredig aan de hoeveelheid enzym.

33
Q

hoe werkt eindproduct remming via een allosterisch enzym?

A

het eindprodcut van een allosterisch enzym werkt als een negatieve terugkoppeling op de werking van het enzym

34
Q

Waardoor stijgt de glycolyse snelheid abrupt bij O2-tekort, bijv. tijdens een aanval van angina pectoris? Beschrijf het moleculaire mechanisme waarmee deze versnelling tot stand komt.

A

bij energiecrisis komt AMP vrij deze versnelt de glycose als glycogenolyse reactie. de malaat-aspartaat is niet snel genoeg om de glycolyse bij te houden waardoor het anaeroob gaat plaatsvinden met lactaat vorming

35
Q

welk proces vindt plaats bij veel AMP?

A

anaerobe glycolyse want de malaat-aspartaatshuttle gaat niet snel genoeg om de glycolyse bij te houden