HC.3 receptorfarmacologie Flashcards

1
Q

hoe kun je een receptor blokkeren?

A

met een antagonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe kun je een receptor stimuleren?

A

met een agonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat geldt er bij 50% receptor bezetting?

A

Kd = [D]
Kd is dan dus gelijk aan de concentratie van het geneesmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe wordt de Kd agonist genoemd en de Kd antagonist?

A

agonist = Ka
antagonist = Kb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zegt de Ka en Kb?

A

iets over de affiniteit hoe goed een angonist of antagonist bindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke 2 dingen zijn van belang bij een agonist

A
  1. hoe goed die kan binden bij aan een receptor (Ka en Kb, want dit geldt ook voor antagonist)
  2. als die gebonden is wat doet die dan en hoe goed is die in staat om de cascade omgang te brengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een inverse agonist?

A

de receptor is uit zichzelf al actief. de agonist remt dan dit proces waardoor het een inverse heet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat wordt bedoelt met effectiviteit?

A

welk effect kan je maximaal bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat wordt bedoelt met potentie?

A

bij welke concentratie vinden de effecten plaats.
je hoeft niet met een geneesmiddel altijd het maximale effect of alles blokkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zegt de Kd?

A

de concentratie waarbij 50% receptorbinding hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar staat pEC50 voor?

A

potentie: wat is de concentratie bij 1/2 van het maximale effect van de agonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doet een volle agonist?

A

volle effect bij (heel) weinig receptor bezetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doet een partiele agonist?

A

geen volle respons, zelfs bij 100% receptor bezetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke typen antagonisme zijn er?

A
  • chemisch: wegvangen van een stof, onafhankelijk van een receptor
  • farmacokinetisch: wat doet het lichaam met het geneesmiddel (onafhankelijk van receptoren)
  • receptor blokkade (reversibel/irreversibel competitief)
  • niet competitief: antagonist bindt op een andere plek dan de agonist
  • fysiologisch: de antagonist bindt op een andere receptor en heeft een tegengesteld effect als de agonist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de grootste groep receptoren?

A

G-eiwit gekoppelde receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn constitutionele receptoren?

A

Receptoren die van zichzelf actief zijn = constitutionele activiteit.

17
Q

Wat houdt de plateaufase van het geneesmiddel in?

A

Als je nog meer toedient heeft het geen gevolgen meer voor het effect.

18
Q

Wat is een voorbeeld van fysiologisch antagonisme?

A

Histamine is betrokken bij allergische reacties en zorgt bijvoorbeeld voor bronchoconstrictie. Salbutamol wordt gegeven in pufjes voor mensen met astma en verwijd juist de luchtwegen. Histamine en salbutamol werken in op verschillende receptoren en kunnen worden gecombineerd, waardoor ze als het ware elkaars effect opheffen.