HC.1: arteriele vaatfunctiestoornissen Flashcards
1
Q
welke 3 dingen zorgen voor arteriële obstructie?
A
- atherosclerose
- hypertensie
- vasculitis
2
Q
wat is vasculitis?
A
inflammatie van vaten
3
Q
wat geeft een verhoogde kans op een ruptuur?
A
aneurysma
4
Q
wat zorgt voor atherosclerose?
A
- erfelijke factoren
- inactiviteit, voeding, roken
- hypertensie, diabetes mellitus
5
Q
waartoe leidt ischemie?
A
- functieverlies
- cel schade
- anaeroob metabolisme
6
Q
wat is occlusie en obstructie?
A
occlusie: totale afsluiting
obstructie; deels afgesloten
7
Q
wat zijn determinanten van celschade?
A
- duur van O2 tekort
- gevoeligheid voor O2 tekort door bij temperatuur verlaging kan je het 15 min uitstellen
- alternatieve bloedtoevoer (collateraaal flow) is bijv. anastomosen
- volledige versus partiele vaatobstructie
- acute versus geleidelijke obstructie
8
Q
wat beschermt het brein tot ischemie?
A
cirkel van willes
9
Q
wat is preconditionering?
A
voor het infarct het vat een paar keer openen en sluiten dan is het hart voorbereid want het geeft dan stofjes af. het infarct gebied wordt veel kleiner