WL F-NL mei 2014 12 Flashcards
cloîtrer
afzonderen, in klooster opsluiten
clopin-clopant
strompelen
clopiner
strompelen
clos
(af)gesloten
clôture f
omheining
clôturer
(af)sluiten, omheinen
clouer
aan elkaar spijkeren, vastpennen / aan grond nagelen, verlammen
clouer
vastspijkeren/-nagelen
clouter
met spijkers beslaan
club m
club
coassement m
gekwaak (kikker)
cobaye m
cavia, proefkonijn
cocasse
gek, koddig, zot
cocasserie f
dwaasheid
coccinelle f
lieveheersbeestje
cocher
aankruisen
cochon m
zwijn, viezerik
cocotte(-minute) f
snelkookpan
cocufier
bedriegen
code de la route m
verkeersregels
code m
code
coercitif
dwingend
cœur m
hart
coffre m
kofferbak, kluis
coffret m
kistje, koffertje, cassette
cogiter
peinzen
cognée f
houthakkersbijl
cognement
het slaan, het kloppen
cogner
slaan, bonzen
cohabitation f
(het) samenleven
cohésion f
samenhang
cohue f
gedrang, mensenmassa
coiffe f
kap (non), voering, overtrek
coiffer
bedekken, opzetten (hoed), knippen (haar),
coin m
hoekje
coincer
grijpen, klemzetten, klem zitten, vastzitten
coite f
kap, vrouwenmuts
col droit m
staande boord
col m
kraag, boord
col roulé m
coltrui
colère f
boosheid, woede
colifichet m
kitsch, prulletje
collant m
maillot, panty
colle f
lijm
collection f
verzameling
collège m
college
collégien/ne
scholier
collègue m
collega
coller
vastplakken, kleven
collet m
strik, val
collimateur m
vizier
colline f
heuvel
collusion f
heimelijke verstandhouding
colmater
afdichten
colocataire m/v
medehuurder
colonie f
kolonie
colporter
rondvertellen
combien
hoeveel
combiné m
telefoonhoorn
combiner
combineren
comblé
vervuld ( wens)