WL F-NL mei 2014 06 Flashcards
bâche f
dekzeil
bâcler
afraffelen
badaud m
nieuwsgierige
badin
schertsend, vrolijk, schalks
badine f
rijzweepje
badiner
schertsen, gekscheren
baffle f
oorvijg
bafouer
vernederen, bespotten
bafouiller
hakkelen, stamelen
bâfrer
schransen, vreten
bagarre v
opstootje, rel, ruzie
bagatelle v
kleinigheid
bagne m
dwangarbeid, strafkamp
bagnole m
auto
bague v
ring
baguenauder
wandelen, flaneren
baguette f
stokbrood, stokje
bahut m
boerenkast, koffer, kist
bai
roodbruin (paard)
baie f
brede (muur)opening, venster- , deuropening
baigner
gedompeld zijn in
baignoire f
bad(kuip)
bail m
huurcontract
bâillement m
gaap, geeuw
bâiller
gapen
bâillon m
knevel, prop in de mond
bain m
bad, badkuip
baiser m
kus, zoen
baissé
verminderd, verlaagd
baisse f
daling, vermindering
baisser
neerlaten, laten zakken
bajoue f
hangwang
bal m
bal
balade f
wandeling
baladeur m
walkman
baladeur m
walkman
balafre f
snee, houw, litteken (van sabelhouw)
balafrer
een snee geven / maken
balai m
bezem
balancelle f
schommelbank
balayer la pièce du regard
vertrek rondkijken
balbutiement m
gestamel | allereerste begin
balbutier
stotteren, stamelen
baleine v
walvis
balèze
potig, fors, knap
balise f
baken, boei
baliser
markeren,
baliveau m
steigerpaal
baliverne f
kletspraatje
ballant [m]
los, slap, neerhangend [zwaaiende beweging]
ballot [m]
idioot, stom [idioot,pakje]
ballotter
schudden, heen en weer slingeren
balluchon m
pakje, bundeltje kleren
balourd m
lomperik
balourdise f
flater, stommiteit
banaliser
alledaags maken
banc m
(zit)bank
bancal
kreupel, wankel
bande d’arrêt d’urgence f
vluchtstrook
bande f
groep