WL F-NL mei 2014 02 Flashcards

1
Q

acquis [m]

A

verkregen [ervaring, verworvenheden]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

acquis

A

verworven, vaststaand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

acquittement m

A

vrijspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

acquitter

A

betalen, vrijspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

acrimonie f

A

bitterheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

actif, active

A

actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

action concertée

A

gezamenlijke actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

actionnaire m

A

aandeelhouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

actualités f

A

nieuws

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

acuité f

A

scherpte, hevigheid, intensiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

adapter

A

bewerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

addition f

A

rekening (restaurant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

adepte m/v

A

aanhanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

adhérence f

A

kleefkracht, samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

adhésion f

A

instemming, toetreding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

adipeux

A

vet, papperig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

adjacent

A

aangrenzend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

adjoindre

A

toevoegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

adjoint m

A

assistent / wethouder, medewerker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

adjuration f

A

smeekbede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

admettre

A

toegeven, toelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

administration f

A

overheid(sapparaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

admis / admettre

A

toelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

adorer

A

dol zijn op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
adoubement m
ridderslag
26
adoucir
verzachten
27
adoucir
verzachten
28
adresse f
adres
29
adresser
(toe)sturen
30
adroite
behendig, handig
31
aduler
verafgoden
32
advenir
geschieden, gebeuren
33
aéropage m
hoog gezagscollege
34
affabulation f
fabel, plot, intrige, verzinsel
35
affaiblir
verzwakken, ontkrachten
36
affaiblissement m
verzwakking
37
affaires de rechange v
reservekleding
38
affaires f
zaken
39
affaisser
doen verzakken
40
affaler
neervallen
41
affamé
uitgehongerd
42
affamer
uithongeren
43
affectation f
bestemming, aanstelling, gekunsteldheid
44
affecté
gekunsteld
45
affecter
voorwenden | toewijzen | bestemmen
46
affermage m
het (ver)pachten van grond | uitbesteding
47
afféterie f
geaffecteerdheid, gemaaktheid,
48
affichage m
display, weergave op scherm
49
affiquet m
snuisterij(tje)
50
affliger
lijden, verdriet doen, betreuren
51
affluence f
toevloed, toeloop
52
affluer
toevloeien, toestromen
53
afflux m
(het) toestromen, influx
54
affoler / affolé
radeloos maken / radeloos
55
affouiller
doen afbrokkelen, wegspoelen,
56
affranchissement m
vrijmaking, bevrijding
57
affréter
charteren
58
affriolant
verleidelijk, aanlokkelijk
59
affront m
belediging
60
affrontement m
confrontatie
61
affronter
trotseren
62
affubler
belachelijk kleden, toetakelen
63
affûtée
geslepen
64
affûter
slijpen, scherpen
65
afin de
opdat
66
agaçant
ergerlijk, irritant
67
agacé
geërgerd, geïrriteerd
68
agacement m
ergernis, irritatie
69
agacer
ergeren, irriteren
70
agape f
smulpartij
71
agate f
agaat, glazen knikker
72
âge m
leeftijd
73
agencer
ordenen, rangschikken
74
agenda m
agenda
75
agenouiller
knielen
76
agent m
werknemer
77
agglutiner
samenkleven, binden
78
aggravation f
verergering
79
aggraver
verzwaren
80
agir
(in)werken
81
agissements m
manipulaties
82
agneau m
lam
83
agnelet m
lammetje
84
agoniser
op sterven liggen | in verval raken, ten onder gaan
85
agrafe f
haakje
86
agrafer
aanschieten, dichthaken
87
agrandir
vergroten
88
agréable
aangenaam, prettig
89
agrémenter
versieren, opluisteren
90
agriculteur /~trice
boer(in)
91
agriculture f
landbouw
92
agripper
(vast)grijpen, pakken
93
agroalimentaire m
voedingsmiddelensector
94
aguerri
gehard in de strijd
95
aguichant
verleidelijk, uitdagend
96
ahaner
steunen
97
ahurir
verbijsteren
98
aide f
hulp
99
aigle m [v]
steenarend [adelaar]
100
aigre [m]
zuur, bits [zure smaak]
101
aigrette f
zilverreiger
102
aigreur
zuurheid, bitsheid
103
aigrir
zwaar worden
104
aigu m, aiguë f
scherp, puntig | acuut
105
aiguillage m
wissel | oriëntatie
106
aiguille f
naald
107
aiguiller
leiden, in bepaalde richting sturen
108
aiguillette f
rijgveter
109
aiguillonner
aansporen
110
aiguiser
(aan) scherpen
111
ail m
knoflook
112
aile f
vleugel
113
ailé
gevleugeld
114
aileron m
vin
115
ailleurs
ergens, anders, elders
116
aimable
vriendelijk, aardig
117
aimant m
magneet
118
aine f
lies
119
aîné, aînée
oudste, oudere
120
ainsi
zo, zodanig, dus
121
ainsi qu’
als, in hoedanigheid van
122
ainsi que
evenals
123
air m
lucht / uiterlijk
124
aire d'autoroute f
parkeerplaats, rustplaats
125
aire f
plaats, plek, streek, oppervlak (wiskunde)
126
aisance v
gemak, welstand
127
aise f
gemak
128
aisé
gemakkelijk, vlot, soepel, welgesteld
129
aisselle f
oksel
130
ajourner
uitstellen, verdagen
131
ajout m
toevoegsel
132
ajouter
toevoegen
133
ajouter à
optellen bij
134
ajoutons à cela que
daarbij komt nog
135
ajuster
aanpassen
136
alanguir
lusteloos maken
137
alcoolisé/e
alcoholhoudend
138
aléa m
onzekerheid, toeval
139
aléatoire
wisselvallig, onzeker
140
alentour m
rondom, omgeving
141
alerte f
signaal, alarm
142
alezane
voskleurig, bruinrood
143
algarade f
woordenwisseling
144
aliéné m
krankzinnige
145
aliéner
overdragen, ontnemen, prijsgeven
146
alignement m
rij
147
aliment m
voedingsmiddel, voedsel
148
alimentaire
voedings-, eet- bijw
149
alimentation f
voeding, stroomvoorziening
150
alimenter
voeden, onderhouden
151
alité
bedlegerig
152
aliter
het bed doen houden
153
allaiter
de borst geven