WL F-NL mei 2014 02 Flashcards
acquis [m]
verkregen [ervaring, verworvenheden]
acquis
verworven, vaststaand
acquittement m
vrijspraak
acquitter
betalen, vrijspreken
acrimonie f
bitterheid
actif, active
actief
action concertée
gezamenlijke actie
actionnaire m
aandeelhouder
actualités f
nieuws
acuité f
scherpte, hevigheid, intensiviteit
adapter
bewerken
addition f
rekening (restaurant)
adepte m/v
aanhanger
adhérence f
kleefkracht, samenhang
adhésion f
instemming, toetreding
adipeux
vet, papperig
adjacent
aangrenzend
adjoindre
toevoegen
adjoint m
assistent / wethouder, medewerker
adjuration f
smeekbede
admettre
toegeven, toelaten
administration f
overheid(sapparaat)
admis / admettre
toelaten
adorer
dol zijn op
adoubement m
ridderslag
adoucir
verzachten
adoucir
verzachten
adresse f
adres
adresser
(toe)sturen
adroite
behendig, handig
aduler
verafgoden
advenir
geschieden, gebeuren
aéropage m
hoog gezagscollege
affabulation f
fabel, plot, intrige, verzinsel
affaiblir
verzwakken, ontkrachten
affaiblissement m
verzwakking
affaires de rechange v
reservekleding
affaires f
zaken
affaisser
doen verzakken
affaler
neervallen
affamé
uitgehongerd
affamer
uithongeren
affectation f
bestemming, aanstelling, gekunsteldheid
affecté
gekunsteld
affecter
voorwenden | toewijzen | bestemmen
affermage m
het (ver)pachten van grond | uitbesteding
afféterie f
geaffecteerdheid, gemaaktheid,
affichage m
display, weergave op scherm
affiquet m
snuisterij(tje)
affliger
lijden, verdriet doen, betreuren
affluence f
toevloed, toeloop
affluer
toevloeien, toestromen
afflux m
(het) toestromen, influx
affoler / affolé
radeloos maken / radeloos
affouiller
doen afbrokkelen, wegspoelen,
affranchissement m
vrijmaking, bevrijding
affréter
charteren
affriolant
verleidelijk, aanlokkelijk
affront m
belediging
affrontement m
confrontatie
affronter
trotseren