WL F-NL mei 2014 01 Flashcards
1
Q
à bientôt
A
tot gauw, tot ziens
2
Q
à bon escient
A
weldoordacht, -bewust
3
Q
à brève / courte échéance
A
binnenkort, op korte termijn
4
Q
à califourchon
A
schrijlings
5
Q
à carreaux
A
met blokjes (kleding)
6
Q
à cause de
A
vanwege
7
Q
à cheval
A
aan beide kanten
8
Q
à combien
A
hoeveel
9
Q
à contrecœur
A
met tegenzin
10
Q
à côté de
A
naast
11
Q
à côté
A
ernaast
12
Q
à croupetons
A
gehurkt
13
Q
à demeure
A
voorgoed, vast
14
Q
à droite
A
rechts
15
Q
à fleurs
A
met bloemetjes (kleding)
16
Q
à force de
A
door middel van
17
Q
à gauche
A
links
18
Q
à haute voix
A
hardop
19
Q
à huis clos
A
met gesloten deuren
20
Q
à l’arrière
A
achter het front
21
Q
à l’écart
A
terzijde, apart, afgelegen
22
Q
à l’encontre de
A
tegen, in tegenspraak met
23
Q
à l’encontre
A
tegen
24
Q
à l’endroit de
A
ten opzichte van
25
à l’improviste
onverwachts, onvoorbereid
26
à la belle étoile
in de open lucht
27
à la boucherie
bij de slagerswinkel
28
à la débandade
in wanorde
29
à la hâte
inderhaast
30
à la manière de
op de manier van
31
à la mesure de
opgewassen tegen, evenredig aan
32
à la queue leu leu
achter elkaar
33
à la retraite
gepensioneerd
34
á l'appareil
aan de telefoon
35
à l'aube
bij zonsopgang
36
à l'instar de/des
naar voorbeeld van
37
à l'ombre
in de schaduw
38
à l'opposé de
in tegenstelling tot
39
à mauvais escient
ondoordacht, onopzettelijk
40
à mesure que
naarmate
41
à moins de
tenminste
42
à moins que
tenzij
43
à moitié prix
voor de halve prijs
44
à mon insu
buiten mijn weten
45
à part
behalve
46
à part ça
behalve dat
47
à partir de
sinds, vanaf
48
à peine
met moeite, nauwelijks
49
à peu près
ongeveer
50
à plusieurs reprises
herhaaldelijk
51
à portée de la main
in handbereik
52
à propos de
naar aanleiding van
53
à propos
tussen haakjes
54
à proximité de
in de nabijheid van
55
à rayures
gestreept (kleding)
56
à rebours de
tegen … in, in strijd met
57
à rebours
tegen de draad / haren in | achteruit, andersom, in tegengestelde richting
58
à reculons
achteruit
59
à rénover
te renoveren
60
à ta place
in jouw plaats
61
à tâtons
op de tast
62
à titre d’
als, bij wijze van
63
à travers
door
64
à votre avis
naar uw mening
65
abaisser
laten zakken
66
abasourdi
verdoofd, verbijsterd
67
abasourdir
verdoven, verbijsteren
68
abat-jour m
lampenkap /lichtopening
69
abbaye f
abdij
70
abeille f
honingbij
71
aberrante
abnormaal
72
abîme m
kloof, afgrond
73
abîmer
bederven, beschadigen
74
abject
verwerpelijk
75
abjection f
schande
76
abjurer
afzweren
77
ablation f
het wegnemen (medisch), afslijting (aardrijkskunde)
78
ablution f
wassing
79
abnégation f
zelfopoffering
80
abois m
geblaf, doodsnood (mv!)
81
abonnement m
abonnement
82
abordable
betaalbaar, toegankelijk
83
aborder
aansnijden, aankomen, terechtkomen
84
aboutir [à]
uitkomen op, uitmonden in [uitlopen op, leiden tot, uitkomen op, slagen]
85
aboutir
uitkomen (op)
86
aboutissement m
uitkomst, resultaat
87
aboyer
blaffen, toeschreeuwen
88
abréger
ver-/ inkorten, korter maken, samenvatten
89
abréger
verkorten, afkorten
90
abreuver
(door)drenken
91
abri m
schuilplaats
92
abriter
onder een dak brengen herbergen, beschutten,
93
abrogation f
afschaffing, intrekking
94
abroger
intrekken, herroepen
95
abrupt
steil
96
abrutir
afstompen
97
abscons
duister, onbegrijpelijk
98
absolument
absoluut
99
abstention f
onthouding
100
abus m
misbruik
101
abuser
misleiden
102
acabit m
allooi, slag, kaliber
103
acariâtre
onaangenaam, chagrijnig
104
accablant
verpletterend, overstelpend
105
accablement m
moedeloosheid
106
accabler
overladen met, uitputten
107
accalmie f
opklaring / kalmte
108
accapareur
opkoper
109
accéder à
toegang hebben tot iets
110
accélérateur m
gaspedaal
111
accent m
accent
112
accès m
aanval
113
accident m
ongeluk, ongeval
114
acclamer
toejuichen
115
accoler
tegen/naast/tegen elkaar plaatsen of zetten
116
accordéoniste
accordionist(e)
117
accorder
in overeenstemming brengen
118
accort
kittig
119
accoster
aanmeren
120
accoter
zetten, steunen, leunen
121
accoucher
bevallen, opbiechten
122
accouder
met de ellebogen leunen op
123
accoudoir m
armleuning
124
accouplement m
paring
125
accourir
toesnellen
126
accoutrement m
potsierlijke, rare kledij
127
accro
verslaafd
128
accrochage m
schermutseling | het ophangen | aanhaken
129
accrocher
ophangen, vastmaken, aanrijding hebben
130
accrocher à
aanhangen, aanhaken,-rijden
131
accroire
geloven
132
accroissement m
groei
133
accroupir
hurken
134
accueillant
gastvrij
135
accueillir
ontvangen
136
acculer
dwingen, in ‘t nauw drijven
137
acerbe
kwetsend
138
acéré
scherp, puntig
139
acharné
hardnekkig, verbeten, fel
140
acharnement m
hardnekkigheid, felheid
141
achat m
aankoop
142
acheminer
verzenden, leiden tot
143
acheter
kopen
144
achever
afmaken, afwerken, voltooien, beëindigen
145
achopper
struikelen
146
acier m
staal
147
acolyte m
misdienaar
148
acompte m
voorschot, aanbetaling
149
acquérir
verwerven
150
acquiescer
instemmen, toestemmen
