WL F-NL mei 2014 03 Flashcards
alléchant
aantrekkelijk, verleidelijk, smakelijk
allégation f
bewering
allégé
vetarm, light
alléger
verzachten, verlichten
allégrement
vrolijk, opgewekt
allégresse f
vrolijkheid, vreugde
alléguer
aanvoeren, naar voren brengen
aller á
staan, passen/uitkomen
aller à l’encontre
ertegen in gaan
aller de travers
mislukken
aller et retour m
een retour
aller simple m
enkele reis
allergique
allergisch
allié m
aanverwant, bondgenoot
allô
hallo
allocution f
toespraak
allogène
allogeen, allochtoon
allonger
uitstrekken
allouer
toekennen
allumer
iets aanzetten
allumette f
lucifer
allure f
houding / snelheid, gang, manier van lopen
allusion f
toespeling
alors que
terwijl
alors
dan, toen, dus
alpage m
alpenweide
altérer
veranderen, vervalsen, verhogen/verlagen (muziek)
alterner
afwisselen
altesse f
hoogheid
altier
trots, hoogmoedig
amabilité f
beminnelijkheid
amadouer
paaien, voor zich winnen
amaigrir
mager maken
amande f
amandel
amandier m
amandelboom
amarrer
(vast)meren / leggen, vastzetten
amas m
hoop, opeenstapeling
ambages f
omhaal van woorden
ambiance f
sfeer
ambre m
amber
âme v
ziel, geest
améliorer
verbeteren
aménagement
planning, regeling
aménager
inrichten, aanleggen
amende f
boete
amender
verbeteren | amenderen
amener
meenemen
aménité f
zachtheid, liefheid
amenuiser
slinken, dunner worden, verkleinen, minder worden
amerrissage m
dalen op zee
amertume m
bitterheid, verbittering
ami m
vriend
amibe f
amoebe
amincir
slanker maken
amitié f
vriendschap
amnistie f
amnestie
amocher
toetakelen, aftuigen
amonceler
opstapelen, ophopen
amoncellement m
opeenhoping, stapel
amont m
bovenloop (rivier), stroomopwaarts
amorce f
aanzet, begin | (lok)aas