Week 4 HC7 Flashcards

1
Q

waar lopen de impulsen van een motorische reflex?

A

over een reflexboog die uit een afferent, efferent en een centraal deel bestaat

afferente deel altijd naar CZS
efferente deel van CZS naar de spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn spierspoeltjes?

A

rekkingsreceptoren, zitten in bijna alle skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waaruit bestaat een spierspoeltje?

A

intrafusale spiervezels met eromheen afferente vezels die de rekking van de intrafusale spiertjes waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat voor ligand heeft een kernreceptor nodig en noem paar voorbeelden?

A

lipofiele aka hydrofobe, kleine ligand: deze kan het celmembraan dus passeren en heeft een kernreceptor nodig om in de cel te komen

steroid hormonen, niet steroid hormonen en producten van lipide metabolisme (vrije vetzuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat voor ligand heeft een membraanreceptor nodig en noem paar voorbeelden?

A

hydrofiele, vaak grote ligand: kan celmembraan niet passeren en heeft dus een membraanreceptor nodig om binnen te komen in de cel

glycoproteine-hormonen (TSH,LH,FSH)
insuline IGF1, Ca2+
adrenaline, ACTH, CRH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

leg het begrip specificeit uit

A

receptor herkent alleen zijn eigen ligand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

leg het begrip affiniteit uit

A

receptor bindt ligand bij zeer lage concentraties en binding is reversibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

leg de twee mechanismen van effecten van liganden uit

A
  1. via kernreceptor: heeft directe beinvloeding van de transcriptie
  2. via membraanreceptor mbv second messenger die een signaal doorgeven aan de intracellulaire eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de snelheid waarmee de receptor-complex vorming plaatsvindt?

A

associatie constante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de snelheid waarmee ligand en receptor loslaten?

A

dissociatie constante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de Kd

A

hoeveelheid ligand in gebonden en ongebonden staat in evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

relatie Kd en affiniteit?

A

hoe lager de Kd, hoe hoger de affiniteit

dus hoe lager de snelheid waarmee ze loslaten, hoe hoger de mate van binding tussen de twee is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke domeinen kernreceptoren zijn er?

A
  1. hormoonbindingsdomein (affiniteit en specificiteit)
  2. DNA bindingsdomein (herkent hormoon respons element in specifieke basenvolgorde van de promotor van het gen
  3. dimerisatiedomein (herkent partner om effect mee uit te oefenen)
  4. co-activator/co-repressor interactie domein (herkent factoren die rol spelen bij het versterken of remming van het signaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar vormt het complex interacties mee, met polymerases of met de kernreceptoren zelf?

A

met de polymerases: het Hormoon Respons Element waaraan het DNA bindingsdomein van de receptor bindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke 2 subtypes kernreceptoren heb je?

A
  1. in ongebonden staat gelegen in cytoplasma

2. bevinden zich in de celkern, ongeact de binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 3 subtypes van membraanreceptoren heb je?

A
  1. ion-gekoppelde receptoren: ligand bindt aan buitenkant ionkanaal, kanaal gaat open en ionen stromen naar binnen of naar buiten
  2. G eiwit gekoppelde receptoren
  3. enzym gekoppelde receptoren: binnekant kinase domein: bij binding van een ligand aan die receptor die als hetero- of homodimeer werkt waardoor het kinase domein geactiveerd wordt en activatie van intracellulaire eiwitten
17
Q

wat voor domeinen hebben membraanreceptoren?

A
  • hormoonbindingsdomein (zorgt voor affiniteit en specificiteit)
  • transmembraandomein (verankering: receptor op membraan blijven, let op: niet statisch)
  • transductiedomein (geeft signaal door bij conformatieverandering)
18
Q

welke 2 typen intracellulaire moleculaire schakelaars?

A
  • GDP-GTP omzetting (voor G-gekoppelde receptoren)

- fosforylatie-defosforylatie (enzym-gekoppelde receptoren)

19
Q

waar staat GPCR voor?

A

G Protein Gekoppelde Receptor

20
Q

wat voor receptor heeft adrenaline nodig?

A

hydrofiele ligand dus bindt aan transmembraanreceptor: adrenerge receptor (=G eiwit gekoppelde eiwit)

21
Q

Hoe werken GPCR’s?

A

G-eiwit krijgt signaal van receptor

G eiwit bestaat uit 3 subunits:
de alfa subunit die uiteindelijk het signaal doorgeeft en type signaal bepaalt en de beta en gamma subunit

als ligand bindt an receptor –> interactie in cel met g eiwit –> alfa subunit heeft GDP gebonden –> ligand bindt en G eiwit activatie –> uitwisseling: dissociatie van GDP en binding van GTP
Als GTP aan de alfa subunit is gebonden dan is die alfa subunit van die G eiwit geactiveerd en kan het signaal doorgeven aan effector moleculen

22
Q

Leg G eiwit activatie uit

A
  1. alfa subunit van het G eiwit, heeft GDP gebonden
  2. komt ligand, activeert receptor –> activatie alfa subunit –> uitwisseling GDP voor GTP
    in gebonden GTP = alfa subunit actief
23
Q

Hoe wordt G eiwit inactivatie geregeld?

A

G eiwit bevat GTPase activiteit en kan zichzelf dus uitzetten

er vindt hydrolyse van GTP plaats waarbij deforsylatie plaatsvindt en je weer GDP hebt

24
Q

wat innerveren de gamma-motorische vezels?

A

efferent de spierspoeltjes en dienen voor contractie en regelen het meetbereik aka de lengte van de spierspoelen

25
Q

leg uit hoe een signaal wordt doorgegeven mbv G-eiwit gekoppelde receptoren

A
  1. Alfa subunit is gebonden aan een GDP-eiwit en dus is GDP inactief
  2. Als hormonen zoals ACTH vrijkomen en binden aan de receptor wordt het G eiwit actief.
  3. Het GDP laat los en wordt vervangen door GTP
  4. Het G eiwit splitst zich in een alfa subunit en in een beta subunit.
  5. de geactiveerde alfa subunit bindt aan een effector-molecuul en eenmaal gebonden wordt het signaal doorgegeven aan second-messengers.