HC7.9 Flashcards
wat is de vaattonusregulatie?
het in stand houden van de juiste bloedtoevoer naar organen en van belang voor:
juiste uitwisseling gassen, ionen, nutriënten, signaalstoffen
welke drie orgaansystemen regelen de bloeddruk / houden het in stand?
- hart: pompen en bloeddruk verhogen door sneller kloppen en harder samentrekken (inotropie en chronotropie)
- nier: veel vloeistof uitscheiden (bloeddruk hoger) en filtreren ionen (Na+ belangrijkste) en hoeveelheid water regelen
- arteriën: relaxeren en contraheren –> door gladde spiercellen in de tunica media
wat bevindt zich in de tunica intima?
endotheel (epitheel van het bloedvat) en receptoren voor het vasomotorisch effect
- vormt barrière
- helpt bij bloedstolling
- helpt bij angiogenese: vorming nieuwe bloedvaten
wat bevindt zich in de tunica adventitia?
haarvaten om de buitenkant van de spierlaag / vat –> van O2 en nutriënten voorzien
- bestaande uit fibroblasten, vetcellen en bindweefsel
wat bevindt zich in de tunica media?
gladde spiercellen en receptoren voor het vasomotor effect
wat is de rol van de tunica media en intima?
gladde spiercellen in tunica media: voor de contractie en relaxatie / de beweging / flow
endotheel in tunica intima: regelen van de contractie en relaxatie van de gladde spiercellen
hoe regelt de tunica intima de contractie en relaxatie van de gladde spiercellen?
er zitten receptoren in de endotheelcellen
wat is een receptor?
een eiwit in de celmembraan waaraan een signaalstof kan binden en op die manier het signaal aan het inwendige van de cel kan doorgeven
–> in dit geval kunnen ze zorgen voor een vasomotor effect.
wat is een vasomotor effect?
beweging van de vaatwand
welke grootheid veranderde mee met een verandering van de flow F?
de radius (straal bloedvat met factor 4)
in welke vaten vindt uitwisseling plaats en waarom?
capillairen
- oppervlakte / vertakkingen
- dunne wand: alleen endotheel en hooguit pericyten (gladde spiercellen maar niet dichtgebreid om vaten maar losmazig)
- door deze dunne wand kunnen gassen en voedingsstoffen / afvalstoffen makkelijk migreren
- -> je hoeft niet een hele wand door
welke vaten regelen de druk en stroom?
arteriolen (100-300 micrometer) met name
ook capillairen (<100 micrometer) –> endotheelcellen zijn daar anders dan grote vaten en hebben structuren in cytoskelet die ook kunnen samentrekken
wat is de functie van de aorta en arteriën in het regelen van de bloeddruk?
hebben een windpijp-effect
vangen de puls van het hart op en die zetten uit bij samentrekken van het hart waardoor je een geleidelijke bloeddrukwisseling tussen systole en diastole
- bij ouder worden: aorta en arteriën worden dikker en verkalken en geen opvangmogelijkheid –> orgaanschade mn in nieren (verlies functie) en hart (hypertrofie) die belast worden
welke twee bestuurders doen mee met de vaattonusregulatie?
centraal zenuwstelsel
perifere organen
–> geven hormonen en neurotransmitters af om direct en indirect (via endotheel) de functie van de gladde spiercellen te regelen
wat zijn de twee uitleesbare meters van de vaattonusregulatie?
- bloeddruk: systole en diastole en verschil ertussen (de pulsdruk)
- -> in mmHg
- flow
- -> ml/s en m/s
hoe wordt de bloeddruk en bloedstroom via arteriën lokaal gereguleerd?
anatomisch/structurele regulatie door –> (ruggenmerg) en hersenen en bijnieren
functioneel –> parasympathisch en sympathische systeem
hoe wordt de bloeddruk en bloedstroom via arteriën lokaal gereguleerd?
elk orgaan kan lokaal signaalstoffen afgeven om de doorbloeding te regelen
- willekeurig lichaamsdeel
- veel vasoactieve signaalstoffen
- respons (vasoconstrictie en vasodilatatie) op dezelfde signaalstof varieert per lichaamsdeel of zelfs binnen het lichaamsdeel
hoe kun je van 1 signaalstof een verschillende respons krijgen in het lichaam?
ligt aan waar de stof aangrijpt, celtype: endotheel of gladde spiercel
en op welke receptor deze stof gaat zitten: verschillende stoffen –> verschillen subreceptoren: ene receptor (alfa) kan vasoconstrictie tot gevolg hebben en de andere (beta) vasodilatatie
welke neurotransmitter wordt afgegeven bij het parasympathische deel van het CZS en hoe kan dit leiden tot een vasomotorische effect?
acetylcholine aan ganglion
–> ook post-ganglionair nog afgifte (pre-synaptisch)
de neurotransmitter kan bv aan muscarine M3 receptor binden
- deze m3 receptor kan op endotheel dilatatie geven en op gladde spiercel constrictie
Dus
–> parasympathisch - acetylcholine - M3 receptor = vasodilatatie
welke neurotransmitter wordt afgegeven bij het sympathische deel van het CZS en hoe kan dit leiden tot een vasomotorische effect?
acetylcholine in ganglia
–> bindt nicotine receptor en –> post-ganglionair kan (nor) adrenaline afgegeven worden die op alfa (daar = constrictie) en beta receptoren kan binden
bijnier geeft noradrenaline direct af via bloedbaan naar bloedvat