week 3 HC2 hemodynamiek Flashcards

1
Q

wat zijn de belangrijkste functies van bloedcirculatie?

A
  • transport van voedingsstoffen en afbraakproducten
  • warmte transport
  • snelle chemische signalering - hormonen en neurotransmitters
  • doorgeven van krachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn fysische kenmerken van het circulatiesysteem (‘weetjes’)? (niet super belangrijk)

A
  • gesloten systeem: in rust 5 l/min; bij sporten 25 l/min
  • goede verdeling over de organen (lengte:±100.000 km)
  • grote drukverschillen 80-120 mmHg (kan tot 200 mmHg komen)
  • pulserende flow (aorta) vs. continue flow (capillairen)
  • geen starre maar flexibele elastische buizen
  • bloed is een heterogene vloeistof met viskeuze eigenschappen
  • hoge perifere weerstand
  • bloedvolume: ± 6 liter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke twee pompen bestaat het hart van zoogdieren?

A

linkerventrikel en atrium voor de grote circulatie (hoge druk)
rechterventrikel en atrium voor de kleine circulatie (lage druk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarom is de druk hoger in de grote circulatie dan in de kleine?

A

omdat er meer weerstand is in de grote circulatie dan in de kleine circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

door welke twee factoren stroomt er bloed?

A
  • druk: kracht die loodrecht op een object boven een eenheidsgebied wordt toegepast
    p = F A
  • hydrostatische druk: kracht per oppervlakte-eenheid op een object in de vloeistof vanuit alle richtingen (denk aan een bal in een bak water)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de oorzaken van hogere vloeistofdruk?

A

zwaartekracht
versnelling
krachten van buitenaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de wet van Pascal?

A

p = rho x g x h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de eisen van de wet van Pascal?

A

hydrostatische druk:
- de vloeistof oefent in alle richtingen even grote druk uit
- de druk in horizontaal vlak is overal even hoog
- de druk neemt toe met de diepte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

“is de druk bij het hoofd hoger of lager dan bij het hart?”

A

bij het hoofd lager dan bij het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een ander woord voor flow en welke formule hoort daarbij?

A

volumestroom: F= (A x l)/t = Av

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het verband tussen flow en snelheid? (formule)

A

F = v x A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zegt de continuïteitsvergelijking?

A

gesloten systeem
flow in = flow uit
v1 x A1 = v2 x A2
bloed is incompressibel; het volume verandert niet
per tijdseenheid (en l/t = v)
volumestroom (flow); F1 = F2 = constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gaat de continuïteitsvergelijking over een lokaal proces of over een systeem?

A

bij de continuïteitsvergelijking kijk je over het hele systeem, dus bij een hogere A gaat de snelheid omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarover gaat de wet van Bernoulli?

A

behoud van energie (niet viskeus incompressibel)
- pompenergie; druk opbouw van het hart (alle eenheden in druk/p)
- kinetische energie; bewegingsenergie en stromingsenergie ( 1/2 rho v^2)
- potentiële energie; plaats en hoogte (rho g h)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de wet van Bernoulli? (formule)

A

p + 1/2 rho v^2 + rho g h = constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gaat de wet van Bernoulli over een lokaal proces of over een systeem?

A

formule is vrij lokaal, dus niet zoals continuïteitsvergelijking over het hele systeem

17
Q

wat betekent viscositeit?

A

weerstand van een vloeistof tegen glijden/afschuivende kracht
- hoge viscositeit bloed en stroop
- lage viscositeit water

18
Q

wat zijn de twee verschillende soorten flow in ons lichaam?

A
  1. laminaire flow
    geen geruis en axiaal stromen van bloeddeeltjes “plasma-skimming effect”
  2. turbulente flow
    komt vaak met een vaatvernauwing, natuurlijk of onnatuurlijk
19
Q

hoe luidt de wet van Poiseuille?

A

p= p1gem-p2gem=F x R
“drukverschil = flow x weerstand”

20
Q

waardoor wordt de gemiddelde druk bepaald?

A

cardiac output =V f = F
perifere weerstand R

21
Q

waarover gaat het Getal van Reynolds?

A

over de grens tussen turbulente en laminaire flow,
Re<2000 laminair
Re>3000 turbulent

22
Q

wanneer is er sprake van een turbulente flow?

A

bij systole
bij inspanning
bij nauwere vaten

23
Q

wat zijn consequenties van turbulentie?

A

optreden vaatgeruis
vaattrillingen voelbaar
energieverlies →hart moet harder werken
beschadigingen vaatwand en bloedplaatjes
trombosevorming

24
Q

wat is een voordeel van turbulente flow?

A

het is handig bij een bloeddrukmeting

25
Q

in welke twee opstellingen kan de weerstand veranderen?

A
  • serie
    Rtotaal=R1+R2+R3
  • parallel (wet van Ohm)
    1/Rtotaal=1/R1+1/R2+1/R3
26
Q

wat betekent compliantie?

A

de mate waarin een orgaan (aorta) meegeeft wanneer daar een kracht op wordt uitgeoefend

27
Q

wat zijn twee factoren van compliantie?

A
  • per slag: V ml in aorta
  • pulsdruk: ps-pd
28
Q

wat is het verschil tussen de pulsdruk en de gemiddelde druk?

A

pulsdruk is het drukverschil op één plek (systolisch-diastolisch), de gemiddelde druk is het drukverschil tussen twee plekken

29
Q

moet het hart harder of minder hard werken bij een lage compliantie?

A

harder (ouderdom)

30
Q

hoe veranderen de gemiddelde druk en pulsdruk als je een trap oploopt?

A

gemiddelde druk gaat omhoog
pulsdruk verandert niet

31
Q

waarom meet een arts de bloeddruk met een manchet om de bovenarm?

A

omdat de hoogte van de drukmeter dan gelijk is aan de hoogte van het hart treedt er geen drukdaling of stijging op door hydrostatisch druk

32
Q

geldt de wet van Poiseuille voor bloedstroming door capillairen?

A

nee, want de diameter van capillairen is veel kleiner dan 0.3 mm

33
Q

geldt de wet van Poiseuille voor bloedstroming door capillairen?

A

nee, want de diameter van capillairen is veel kleiner dan 0.3 mm

34
Q

hoe is het verloop van de wandspanning in een hol orgaan als hij leeg of volloopt?

A
  • als een hol orgaan passief volloopt met vloeistof, bijvoorbeeld het vollopen van de boezems en/of kamers van het hart met bloed of het vullen van de blaas met urine, nemen zowel de druk, de radius en de wandspanning toe
  • bij het afvoeren van de vloeistof, bijvoorbeeld bij het samenknijpen van het hart, moet de wandspanning verder toenemen om de druk in het orgaan te verhogen
35
Q

hoe kan het dat een aneurysma juist bij een zwakker deel van de aortawand ontstaat?

A

doordat de straal ter plekke toeneemt, wordt de al zwakke wand nog zwaarder belast, dit wordt nog eens versterkt door het feit dat de vaatwanddikte bij de uitstulping dunner wordt, waardoor de spanning in de wand verder toeneemt

36
Q

wat houdt vagus tonus in?

A

dat bij een persoon in rust normaal gesproken een balans tussen sympathische en parasympathische activiteit heerst