W7ZO's Flashcards
1
Q
Parvovirus B19
A
- reticulair exantheem, slapped cheeked
- infecteert reticulocyten en veroorzaakt daardoor bij foetus voor aplastische anemie in het 1e/2e semester
- serum IgG en IgM van moeder afnemen
- > flowmetrie vd arteria cerebri media is goede indicatie voor anemie bij foetus
- therapie: intrauteriene bloedtransfusie
2
Q
DD ernstige intra-uteriene afwijkingen
A
TORCH: toxoplasmose, overig (syfilis, PB19), rubella, CMV, HSV
3
Q
Toxoplasmose infectie bij foetus
A
- chorioretinitis, hydrocefalus, intra-uteriene vruchtdood, prematuriteit, geen afwijkingen
- therapie: pyrimethamine, sulfadiazine, folinezuur -> voorkomt progressie cerebrale afwijkingen
- overdracht door eten van besmet en rauw vlees, orale opname van oocysten
- diagnostiek: serologie IgG en IgM
4
Q
Foetale groeiachterstand door
A
CMV, rode hond, toxoplasmose, VZV
5
Q
CMV
A
- wisselende koorts, gezwollen lymfklieren, asymptomatisch
- diagnostiek: serologie moeder, PCR vruchtwater, bij pasgeborene urine
- bij aanzienlijk deel vd neonaten met asymptomatische congenitale CMV krijgen op latere leeftijd alsnog nerulogische afwijkingen
6
Q
Early onset neonatale sepsis
A
Kreunen, ademhalingsproblemen, slecht drinken en wisselende temperatuur
7
Q
GBS
A
- RF bij aanwezigheid GBS is baringkanaal: vroeggeboorte, langdurig baren, vliezen, maternale koorts
- besmetting bij passeren baringkanaal, handen
- selectieve kweek introïtus en rectum samen als liezen breken
- antibiotica, antibiotische profylaxe
8
Q
HIV
A
- intra-uterien, perinataal, postnataal (borstvoeding)
- diagnostiek: CD4 getal, HIV RNA PCR op plasma
- onderdrukken virale replicatie met HAART in laatste trimester
9
Q
Symptomen primaire HIV-infectie
A
Koorts, malaise, keelpijn, myalgie, buikpijn en lymfadenopathie, huidafwijkingen, asymptomatisch
10
Q
Urosepsis
A
Sepsis syndroom dat ontstaat vanuit een ernstige vorm van pyelonefritis wanner de gram - bacteriën vanuit het infectiefocus in de nier in de bloedbaan komen
11
Q
Criteria auto-immuunziekte
A
- Abnormale functie en/of groei van het orgaan/weefsel moet gerelateerd zijn aan de aanwezigheid van auto-antistoffen en/of auto-reactieve T cellen in het aangedane orgaan/weefsel
- Bewijs dat auto-antistoffen en/of auto-reactieve T cellen specifieke schade aan relevante weefsel/orgaan kan veroorzaken