Voedingsmiddelenmicrobiologie 1.5.2 Flashcards

1
Q

Wat is detectie?

A

Analyse naar aan of afwezigheid van micro-organismen. Dit kan direct in de matrix zijn of in het homogenaat.

Het nadeel is dat je geen verdere testen kan doen. Het wordt gebruikt als men snel een antwoord wilt weten of het aan- of afwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is isolatie?

A

Je gaat hierbij bacterien uit een matrix halen zodanig dat er verdere testen uitgevoerd kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke soorten isolatie kennen we?

A
  1. Algemene isolatie : Hierbij laten we maximale groei toe. Niet alle bacterien gaan uitgroeien.
  2. Semi-algemene isolatie : Bepaalde groepen gaan we eruit halen, bv schimmels, gisten en melkzuurbacterien.
    We moeten dan in het medium selectiviteit inbouwen.
  3. Selectieve isolatie : We willen enkel maar salmonella isoleren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe bekom je een selectief medium?

A

Aantal stoffen in een medium en bv incubatie temperatuur aanpassen. Selectiviteit is nooit 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zal selectiviteit dalen of stijgen met een stijgend aantal bacterien?

A

Dalen.
Stel je hebt antibiotica tegen gram+ maar het zijn er heel veel, dan kan het antibiotica het misschien niet aangerend krijgen en zal er alsnog gram + groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat speelt er een rol bij selectiviteit?

A
  1. Het initieel aantal andere micro-organismen speelt een rol.
  2. Initeel aantal van het target organisme speelt een rol.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe bekom je selectiviteit?

A
  1. Door de kweekcondities aan te passen.
    Je kan hierbij spelen met temperatuur, pH of atmosfeer.

MA : Micro-aerofiel hierbij is het gehalte zuurstof beneden de 10%.
A : Aeroob
ANA : Anaeroob hierbij is het gehalte zuurstof 0%.

  1. Door het toevoegen van inhiberende substanties zoals antibiotica, zouten of galzouten. Of bepaalde voedingsstoffen onthouden van het micro-organismen dan spreken we van een minimaal medium.
  2. Gebruik maken van fenotypische eigenschappen. Zoals grootte van de cel, motiliteit, gasproductie of op basis van enzymactiviteit.
  3. Monoclonale antilichaam gebaseerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vaste media kennen we bij de niet-selectieve media?

A
  • Bloedagar : Meest gebruikt in de klinische microbiologie, zeer rijk. Een nadeel is dat je er niet doorheen kan kijken.
  • PCA plate count agar. Veel gebruikt voornamelijk voor totaal aeroob kiemgetal.
  • TSA : Triptic soy agar. Ook gebruikt voor totaal kiemgetal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke vloeibare media kennen we bij niet-selectieve media?

A
  • TSB : Tryptic soy broth
  • Peptone water (Pw) : Bevat water, zout en een klein beetje eiwitten
  • Buffered peptone water (BPw), bevat meer soorten eiwitten
  • BHI brain heart infusion broth is zeer rijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vertel over antistoffen gebaseerde detectie.

A
  • Antistoffen gebaseerd : Testkit is de Vidas, we doen 25 gram kaas met 225 gram in een verdunningsvloeistof, dit gaan we homogeniseren en in een cupje doen. Op een cupje zit een plastic buisje, die vanbinnen gecoate is met antistoffen. Homogenaat wordt opgezogen. Interactie tussen antilichaam en antistof vindt plaats. Substraat gaat verkleuren.

Dit is een kwalitatieve test, deze zegt niets over het aantal en of het levende cellen zijn of niet.
Als de vraag is of het een vitale kiem is of niet niet dan moet men de isolatie gaan uitvoeren. We hebben te maken met een technisch detectie limiet, hoeveel bacterien moeten er minimaal aanwezig zijn voordat men ze kan detecteren.
Voor antistoffen gebaseerde detectie is dit relatief hoog (10 tot de 3e of 4e) Het is een fenotypische test. Gaat moleculen detecteren die aan het oppervlak aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Als de besmettingsgraad lager is dan de detectie limiet dan zitten we onder de infectieuze dosis. Is dit waar of niet-waar?

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vertel alles over PCR gebaseerde detectie

A

Deze richt zich op het DNA.

PCR genus specifiek : Bv campylobacter of salmonella
Maar kan ook species specifiek zijn : Campylobacter coli bv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een semi-kwantitatieve methode?

A

RT-PCR, RT staat voor real time. Zonder isolatie krijgen we toch een idee van de hoeveelheid bacteriën.

Werkt ook basis van DNA, detectie limiet is 10 tot de 2 tot 10 tot 4e.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef wat uitleg over het verschil in klinische microbiologie en voedingsmiddelen microbiologie

A

In de klinische microbiologie hebben we een beperkt aantal matrices. Vaak beperkt gecontamineerd en in klinische matrix.
Bij isolatie direct een ziekteverwekker, vaak is er geen begeleidende flora, wel bij faeces. (10tot de 11 tot 13e bacterien per gram) + eventueel de ziekte verwekker.
Bij klinische infectie zijn het aantal ziekteverwekkers relatief hoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke selectieve agar media ken je?

A

XLD agar = Stimuleert Salmonella maar ook andere enterobacteriaceae. Eerst xylose fermenteren, het medium kleurt dan rood. Daarna lysine decarboxyleren. pH wordt dan alkalisch. Daarna wordt er H2S gevormd, dit zorgt voor zwarte kleuring met witte halo.

Chromogene agar = Bepaalde kleur geven aan een bepaalde kiem, bij aankleuren van die kiemen weten we 100% zeker dat het die kiem is en hebben we geen verder identificatie nodig. Het nadeel is dat het duur is.

Semi-solid agar medium = halfvast medium. Druppel homogenaat aanbrengen op de bodem. Werkt door middel van motiliteit van bacterien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat weet je over de filtratie methode bij selectieve media?

A

Gebeurt met behulp van een cellulose/polycarbonaat filter, 45 tot 65 micrometer.
Bewegelijke bacterien gaan door de porien. De rest gaat er niet doorheen. Wat doorheen de filter is gegaan gaan we uitspreiden en incuberen.

Om ziekte te veroorzaken is doorgang doorheen mucuslaag noodzakelijk. Dit vereist motiliteit.
De meeste voedselpathogenen zijn zeer bewegelijk tot bewegelijk.
(ziekte veroorzaken kan ook dmv toxines)

17
Q

Vertel alles wat je weet over immunomagnetische scheiding (IMS)

A

Er zijn ijzeren bolletjes gecoated, deze worden in een vloeibaar homogenaat gebracht met het target organisme erin. Antistoffen op het bolletje + bv de Salmonella gaan interactie aan.
Je plaatst een magneet aan de buitenzijde van tube en de bolletjes gaan naar de zijkant. Het homogenaat ga je afgieten, zo bekom je een reincultuur. Dit kan op genus niveau maar ook op species niveau.
Is een relatief dure methode.

18
Q

Welke vloeistoffen kennen we?

A
  • Dilutie media
  • Enriched media
  • Enrichment media
19
Q

Vertel alles wat je weet over dilutie media

A

Is een relatief arme media, bv fysiologisch zout. Toegevoegd aan substaal om te homogeniseren. Bacterien groeien weinig tot niet uit maar gaan ook niet kapot.

20
Q

Vertel alles wat je weet over enriched media

A

Bevat voedingsrijke nutriënten bv bloed en chocolade. Dit voegen we toe omdat we niet exact weten wat ze nodig hebben. Voornamelijk voor gestresseerde bacteriën. Tijdens stress gaan oudere gestresseerde en delende cellen dood. De andere kunnen in steady state gaan of in VBNC stadium komen

21
Q

Vertel alles wat je weet over enrichment media

A

Inhinberende condities die normaal niet schadelijk zijn maar in gestresseerde toestand wel schadelijk kunnen zijn. Als Campylobacter in optimale conditie als bacterie cel dan kan deze de inhalerende condities overleven en de begeleidende flora niet.
Als Campylobacter niet gestresseerd is dan kan dat dit niet.

22
Q

Vetel over het roces van isolatie

A

We nemen van het 25 gram substalen, liefst 5x5 gram in verband met de homogeniteit van het monster.
Dit wordt in stomager aangebracht (is een zakjes)
Hierbij wordt er vloeistof toegevoegd. Dit kan enrichment zijn of enriched. Dan in stomager. Incubatie zakje en uitplaten en aflezen.

23
Q

Hoeveel cellen is 1 kolonie?

A

10 tot de 6-10 cellen.