Transport nutrienten en elektrolyten Flashcards
De voedselopname in de darmen?
Een groot deel van de voedselopname vindt plaats in het duodenum en jejunum. De darm heeft een overcapaciteit om voedsel op te nemen. Monomeren worden opgenomen door de enterocyt en afgegeven aan het bloed. De opname van galzouten en vitaminen vindt pas in het distale ileum plaats. Hier speelt de water- en zouthuishouding een rol. In het proximale gedeelte van de darm vindt reabsorptie van nutriënten plaats.
(plaatje in ss bekijken om te zien welke stoffen waar worden opgenomen)
Hoe werkt het transepitheliale transport van monosachariden?
De enterocyt is een gepolariseerde epitheelcel met een apicaal en basolateraal gedeelte. De enterocyt kan de nutriënten transporteren van de apicale naar de basolaterale zijde. De zijden zijn gescheiden door tight junctions. Glucose en galactose worden opgenomen door de SGLT-1 transporter die daarbij gebruik maakt van de natriumgradiënt. Het is een secundair actief proces. Glucose en galactose kunnen de enterocyt tegen de concentratiegradiënt in transporteren. Fructose maakt gebruik van de GLUT5-transporter. Dit is passief transport. Er is alleen opname als er een verschil in concentratie is tussen intracellulair en extracellulair. In de cel wordt soms een deel van de glucose gebruikt. Het andere deel (ook fructose en galactose) wordt aan de bloedzijde passief afgegeven door de GLUT-2 transporter. Exit door de basolaterale membraan is Na+-onafhankelijk en dus downhill.
Hoe werkt Na+ gekoppeld glucose transport?
Het kanaal bevat negatieve groepen waaraan natrium kan binden. Als natrium bindt treedt er een conformatieverandering op waardoor glucose ook naar binnen kan worden getransporteerd.
Hoe werkt absorptie en afbraak van aminozuren, di- en tripeptides in de enterocyt?
Op de enterocyt zitten zes verschillende transporters voor aminozuren. Voor de opname van meervoudige aminozuren zitten er op de enterocyt zelf ook nog N-terminale peptidases (aminopeptidase).
Dan zullen de peptidases het eiwit verkleinen door er steeds een aminozuur vanaf te halen. Di- en tripeptides worden getransporteerd door de H+ oligopeptide cotransporter, PepT1, gekoppeld aan de proton gradiënt. De proton gradiënt wordt in stand gehouden door de natrium/ proton exchanger, NHE3.
De di- en tripeptides komen in het cytosol van de enterocyt terecht en worden daar verder afgebroken tot aminozuren door dipeptidase en tripeptidase. Aminozuren worden afgegeven door 3 verschillende transporters aan de basolaterale zijde. Transport is hierbij passief.
Wat gaat er fout bij mensen met glucosee-galactose malabsorptie?
Sommige mensen hebben een mutatie in de SGLT1-transporter (autosomaal recessief).
Hierbij ontstaat een malabsorptie van glucose, galactose, lactose, sucrose, zetmeel en alfa-dextrines.
Gevolgen zijn ernstige osmotische diarree en dehydratie vanaf de geboorte (lactose voeding).
De enige manier om hier wat aan te doen is om deze patiënten een fructose-dieet te geven. Er speelt echt geen glucosurie. De niertubuli bezitten namelijk zowel SGLT type 1 als type 1.
Wat gaat er fout bij mensen met cystinurie?
Patiënten met cystinurie missen de transporter voor de basische aminozuren en voor cysteïne.
Cysteïne opname is semi-essentieel. Een deel van de cysteïne moet je via de voeding binnen krijgen.
De error leidt zelden tot eiwit malabsorptie in de darm. Het verlies wordt namelijk gecompenseerd door di- en tripeptide transporters (PepT1). Terugresorptie van cysteïne in de nier is wel gedaald. De uitscheiding ervan door de nier neemt dus wel toe en in de pro-urine blijft cysteïne aanwezig. Dit kan leiden tot cysteïne nierstenen.
Hoe werkt de vochtbalans in de darm?
In het maagdarmkanaal gaat een flinke hoeveelheid water om (twee liter drinken en 7 liter vocht secretie door speekselklieren, maag, gal, darm).
In de darm komt dus ongeveer 9 liter water terecht.
Het overgrote deel wordt geabsorbeerd en uiteindelijk blijft er maar 200 mL water achter in de faeces.
Als dit meer is, wordt er gesproken van diarree.
Aantasting van de zout- en waterreabsorptie of hyperstimulatie van zoutsecretie kan diarree veroorzaken.
Aantasting van de secretie capaciteit leidt tot luminale dehydratie en tot verstopping van de stoelgang, obstipatie.
Wat is secretoire diarree?
Secretoire diarree is het gevolg van zout- en waterhypersecretie door de crypten. Dit is een groter probleem dan osmotische diarree en kan leiden tot ernstige uitdrogingsverschijnselen. Dit kan onder andere ontstaan bij infecties, tumoren of diabetische neuropathie.
Wat is osmotische diarree?
Osmotische diarree komt veel minder voor en ontstaat wanneer er sprake is van malabsorptie (lactase, fructose, etc.) of als er laxantia wordt gebruikt.
Wat is de fecale osmotische gap?
De fecale osmotische gap is te berekenen met de formule (290) – 2([Na+] + [K+]) mosmol/kg. Wanneer de fecale osmotische gap groter is dan 50 zitten er meer elektrolyten in de faeces en is er osmotische diarree. Als de osmotische gap kleiner is dan 50, is er sprake vaan secretoire diarree. Bij osmotische diarree is de darminhoud isomolair met het bloed uit de bloedcirculatie.
Hoe werkt het recirculatiemodel voor zout- en watertransport in darmepitheel?
In de crypten van het ileumepitheel vindt zowel secretie als absorptie van NaCl plaats. Cruciaal in de secretie is een chloridekanaal, het CFTR-kanaal. Chloride wordt onderin de crypte van binnen naar buiten gebracht. In de basolaterale membraan is ook een chloridekanaal aanwezig om het chloride aan te vullen. Natrium en water gaan tussen de cellen door ook naar het lumen (isotone secretie). In de villus is een NHE3- en DRA-exchanger aanwezig. Door de NHE3-exchanger gaat een proton naar binnen (lumen) en een natrium naar binnen. Door de DRA-exchanger wordt chloride opgenomen en bicarbonaat afgegeven. Omdat natrium en chloride weer opgenomen worden, gaat water weer mee naar binnen. Beide worden gereguleerd naar de behoefte en de regulatie is tegengesteld, water volgt passief. Akkes wat CFTR activeert (cAMP en cGMP) remt in de villuscel de opname. Zo ontstaat bijvoorbeeld wel secretie, maar geen absorptie.
Wat is er aan de hand bij cystische fibrose?
Bij cystische fibrose (CF) is het CFTR-kanaal defect. Chloride gaat dan niet meer naar buiten en er is ook geen transport meer van natrium en water. Dit werd namelijk gedreven door het chloride transport. Hierdoor ontstaat een verlaagde zout en water secretie en ook een luminale dehydratie. De kanalen in de villuscel en de signaalmoleculen werken nog wel.
Wat is er aan de hand bij congentale chloridorroe (CLD)?
Bij congenitale chloridorroe (CLD) is het DNA-eiwit defect. De secretie is nog wel mogelijk. De natrium/proton-exchanger werkt ook nog, maar de chloride bicarbonaat uitwisseling is er niet. Hierdoor kan de darm het bicarbonaat niet meer kwijtraken, waardoor een alkalose ontstaat. De faeces bevat een hele hoge chloride-concentratie. Daarnaast is de faeces ook zuur door de aanwezigheid van protonen, die nog wel worden uitgescheiden.
Wat is de fysiologie van de zouttransport in de enterocyt?
CFTR en NHE3 worden tegengesteld gereguleerd. Het hele systeem krijgt informatie uit verschillende bronnen: neurotransmitters als acetylcholine, hormonen, galzouten. Verschillende bacteriën en virussen hebben hier ook effect op, bijvoorbeeld het ROTA-virus wat diarree veroorzaakt bij met name jonge kinderen. E.coli is ook in staat om de chloor en natrium excretie te activeren. Het cholera toxine is in staat om continue cAMP te maken. Dit leidt tot extreme vormen van diarree.
Wat is cholera?
Cholera is een diarree ziekte veroorzaakt door cholera toxine.
Een patiënt kenmerkt zich door ingevallen oogkassen, ingevallen vingers en een ingevallen regio. Dit komt door extreem acuut waterverlies.
Tijdens een cholera aanval verliest de patiënt ongeveer een liter water per uur. Cholera wordt dan ook wel de blauwe dood genoemd.
Door de dehydratie wordt het bloed dikker, ontstaat er ischemie en krijgen de patiënten blauwe handen en blauw gezicht