Révision Expr. de 1-2-3 Flashcards

1
Q

Deze pijnstiller is even doeltreffend dan de andere.

A

Cet antidouleur est aussi efficace que l’autre.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik denk dat jouw polshorloge 5 minuten voor loopt.

A

Je pense que ta montre avance de 5 minutes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Deze wijn is echt veel beter.

A

Ce vin est vraiment meilleur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik opteer voor het minst ingrijpende onderzoek.

A

J’opte pour l’examen le moins invasif.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deze assistentes werken het snelst.

A

Ces assistantes travaillent le plus vite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Deze naalden zijn de kleinste.

A

Ces aiguilles sont les plus petites.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Er lag daar een hoop vuile lakens.

A

Il y avait là un tas de draps sales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

We hebben meerdere oplossingen voorgesteld

A

Nous avons proposé plusieurs solutions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gelukkig waren er heel weinig zwaar gewonden

A

Heureusement il y avait très peu de blessés graves

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ze was helemaal niet vriendelijk

A

Elle n’était pas gentille / aimable du tout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gelieve voor het loket te wachten

A

Veuillez attendre devant le guichet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hij heeft zijn enkel gebroken door over een muurtje te springen

A

Il s’est cassé la cheville en sautant par-dessus un mur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg dat even aan de kant

A

Mettez cela de côté (un instant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stap eens rond de tafel.

A

Marchez un peu (= “eens”) autour de la table.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik zal dat wel ergens vinden.

A

Je le trouverai bien (= « wel ») quelque part.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het is langs hier. Haar spreekkamer is tegenover de wachtzaal

A

C’est par ici. Son cabinet est en face de la salle d’attente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Doornik ligt in Henegouwen

A

Tournai se trouve dans le Hainaut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ik zie beter als ik dichtbij / dichtbij het raam zit.

A

Je vois mieux si je suis assis(e) à la fenêtre / près de la fenêtre.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ik heb deze sleutels op straat gevonden.

A

J’ai trouvé ses clés dans la rue.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ik doe mijn boodschappen in de stad.

A

Je fais mes courses en ville.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Nu zijn we in mijn lievelingsstad

A

Nous sommes maintenant dans ma ville préférée.

22
Q

Wanneer ga je naar de tandarts

A

Quand iras-tu chez le dentiste

23
Q

U mag hier blijven tot hij in slaap valt

A

Vous pouvez rester ici jusqu’à ce qu’il s’endorme

24
Q

Sinds hij geopereerd is, stelt hij het beter.

A

Depuis qu’il a été opéré, il va mieux.

25
Zodra u klaar bent , mag u naar boven komen
Dès que vous êtes prêt, vous pouvez monter
26
Op het ogenblik dat de chirurg binnenkwam, is hij flauw gevallen.
Au moment où le chirurgien est entré, il s’est évanoui.
27
Hij heeft die besmettelijke ziekte opgelopen tijdens zijn verblijf in het buitenland.
Il a attrapé cette maladie contagieuse lors de son séjour à l’étranger.
28
Ik breng dat zo meteen in orde.
Je vais l’arranger tout de suite.
29
Begin je ‘s morgens al vroeg te werken?
Commences-tu à travailler déjà tôt le matin?
30
Met kerstmis studeer ik enkel in de voormiddag. ‘s Namiddags en ‘s avonds ga ik bij mijn familie op bezoek.
A (la) Noël, j’étudie seulement le matin. L’après-midi et le soir je vais voir / rendre visite à ma famille.
31
Hoe meer ze eet, hoe meer ze moet bewegen
Plus elle mange, plus elle doit bouger
32
Drink zo veel mogelijk water en probeer even veel te eten als uw man
Buvez autant d’eau que possible et essayez de manger autant que votre mari
33
Neemt u zoveel slaappillen?
Prenez-vous tant de / tellement de somnifères?
34
Waarom bent u zo boos?
Pourquoi êtes-vous si fâché?
35
U hebt veel te veel druppels in zijn oog gedaan.
Vous avez instillé / mis beaucoup trop de gouttes dans ses yeux
36
Maar mevrouw, dat is volstrekt normaal
Mais madame, c’est absolument / tout à fait normal
37
Heel wat hartafwijkingen zijn tamelijk zeldzaam.
Bien des anomalies du cœur sont assez rares
38
In augustus hebben we maar 10 bevallingen gehad
En août nous n’avons eu que 10 accouchements / nous avons seulement eu 10 accouchements
39
Waar waren jullie op dat ogenblik?
Où étiez-vous à ce moment?
40
De dag nadien heeft ze mij nog gebeld.
Le lendemain elle m’a encore appelé
41
Eergisteren was het erg druk
Avant-hier c’était une journée très chargée / occupée.
42
De week nadien zullen we het gipsverband wegnemen / verwijderen.
La semaine d’après / la semaine suivante nous enlèverons le plâtre.
43
Mijn nicht werkt in het ziekenhuis.
Ma cousine travaille à l’hôpital
44
We hebben even langs de rivier gewandeld, tot op de hoek
Nous nous sommes promenés un peu le long de la rivière, jusqu’au coin.
45
Ze zijn op de grond gevallen
Ils sont tombés par terre
46
Het ligt eronder
C’est / ça se trouve en dessous
47
Gelieve onderaan de pagina te (onder)tekenen
Veuillez signer en bas de la page
48
De spoeddienst ligt onder het operatiekwartier.
Le service des urgences se trouve au-dessous du bloc opératoire
49
Leg de patiënt op zijn zij
Mettez le patient sur le côté
50
We doen dat op deze manier vanaf volgende week
Nous le ferons ainsi / de cette façon / de cette manière à partir de / dès la semaine prochaine.