Expression de 4A Flashcards

1
Q

voor

A

pour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

met het oog op

A

en vue de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hij werkt voor het geluk van zijn kinderen

A

il travaille pour le bonheur de ses enfants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het is daarvoor dat hij werkt

A

c’est pour cela qu’il travaille

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hij werkt met het oog op het kopen van een huis

A

il travaille en vue de l’achat d’une maison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

om te

A

afin de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

met het doel zijnde

A

dans le but de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hij werkt om ons blij te maken

A

il travaille pour nous rendre heureux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hij deed alles om ons van de miserie te redden

A

il faisait tout afin de nous sauver de la misère

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hij deed dit met het doel om ons gelukkig te maken

A

il l’a fait dans le but de nous rendre heureux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

opdat

A

pour que
afin que
en attendant que

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voordat

A

avant que

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

totdat

A

jusqu’à ce que

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

niet dat

A

non que

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het is niet dat

A

ce n’est pas que

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kom hier zodat ik je leer hoe je het moet doen

A

viens ici que je t’apprenne comment il faut faire

17
Q

dankzij (neg)

A

à cause de

18
Q

dankzij (pos)

A

grâce à

19
Q

hij gaf toe uit zwakte en uit liefde

A

Il a cédé par faiblesse et par amour.

20
Q

gezien de omstandigheden

A

vu les circonstances

21
Q

omdat

A

parce que

22
Q

want

A

car

23
Q

aangezien

A

comme

24
Q

omdat

A

puisque
étant donné que
vue que

25
Q

niet dat

A

non que
ce n’est pas que