Expression de 1A Flashcards
1
Q
volstrekt
A
absolument
2
Q
genoeg
A
assez
3
Q
heel
A
bien
4
Q
volledig
A
complément
5
Q
geweldig
A
énormément
6
Q
uitzonderlijk
A
exceptionnellement
7
Q
buitengewoon
A
extraordinairement
8
Q
uiterst
A
extrêmement
9
Q
waanzinnig
A
follement
10
Q
ongelooflijk
A
incroyablement
11
Q
nauwelijks
A
ne…guère
12
Q
geenszins
A
ne…nullement
13
Q
helemaal niet
A
ne…pas de tout
14
Q
weinig
A
peu
15
Q
nogal
A
plutôt
16
Q
zo
A
si
17
Q
zoveel
A
tant
18
Q
zo, zoveel
A
tellement
19
Q
verschrikkelijk
A
terriblement
20
Q
helemaal
A
tout à fait
21
Q
zeer, heel
A
très
22
Q
te
A
trop
23
Q
werkelijk
A
vraiment
24
Q
wat
A
ce que/comme/que
25
genoeg
assez de
26
veel
beaucoup de
27
heel wat
bien du/de la/de l'/des
28
geweldig veel
énormément de
29
heel weinig
fort peu de
30
het merendeel
la plupart du/de la/de l'/des
31
geen
ne...pas de
32
aardig wat
pas mal de
33
weinig
peu de
34
verscheidene
plusieurs (geen 'de!')
35
zo weinig
si peu de
36
voldoende
suffisamment de
37
zoveel
tant de
38
zoveel
tellement de
39
heel weinig
très peu de
40
te veel
trop de
41
een menigte
une foule de
42
een grote hoeveelheid
une grande quantité de
43
een groot aantal
un grand nombre de
44
een massa
une masse de
45
een meerderheid
une majorité de
46
een minderheid
une minorité de
47
een kleine hoeveelheid
une petité quantité de
48
een klein aantal
un petit nombre de
49
een hoop
un tas de
50
nauwelijks
à peine
51
meer dan
plus que
52
minder dan
moins que
53
even ... als
aussi que
54
het meest
le plus
la plus
les plus
55
het minst
le moins
la moins
les moins
56
ze eet meer en meer
elle mange de plus en plus
57
ze eet minder en minder
elle mange de moins en moins
58
hoe meer ze eet, hoe meer ze verdikt
plus elle mange, plus elle grossit
59
hoe minder hij praat, hoe minder flauwekul hij vertelt
moins il parle, moins il dit de bêtises
60
hoe minder ze eet, hoe meer ze vermagert
moins elle mange, plus elle maigrit
61
hoe meer hij eet, hoe minder hij drinkt
plus il mange, moins il boit
62
hij is slimmer dan je denkt
il est plus intelligent que tu le penses
63
hij is beter dan men zegt
il est meilleur qu'on le dit
64
het is leuker om je te amuseren dan om te werken
il est plus agréable de s'amuser que de travailler
65
het is gevaarlijker om met de auto te reizen dan met het vliegtuig
il est plus dangereux de voyager en voiture qu'en avion
66
hij heeft meer en meer geld
il a de plus en plus d'argent
67
hij heeft minder en minder succes
il a de moins en mons de succès
68
hij wil de meeste medailles mogelijk winnen
il veut gagner le plus de médailles possible
69
mijn horloge loopt 5 minuten voor
ma montre avance de 5 minutes
70
hij loopt enkele stappen voor
il avance de quelques pas
71
ik ben 10 jaar ouder dan jij
je suis votre aîné de 10 ans
72
dat is een muur van 3 meter hoog
c'est un mur haut de 3 mètres