Expression de 1A Flashcards

1
Q

volstrekt

A

absolument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

genoeg

A

assez

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

heel

A

bien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

volledig

A

complément

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geweldig

A

énormément

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uitzonderlijk

A

exceptionnellement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

buitengewoon

A

extraordinairement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uiterst

A

extrêmement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waanzinnig

A

follement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ongelooflijk

A

incroyablement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nauwelijks

A

ne…guère

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geenszins

A

ne…nullement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

helemaal niet

A

ne…pas de tout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

weinig

A

peu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nogal

A

plutôt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zo

A

si

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zoveel

A

tant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zo, zoveel

A

tellement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verschrikkelijk

A

terriblement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

helemaal

A

tout à fait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zeer, heel

A

très

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

te

A

trop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

werkelijk

A

vraiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat

A

ce que/comme/que

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

genoeg

A

assez de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

veel

A

beaucoup de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

heel wat

A

bien du/de la/de l’/des

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

geweldig veel

A

énormément de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

heel weinig

A

fort peu de

30
Q

het merendeel

A

la plupart du/de la/de l’/des

31
Q

geen

A

ne…pas de

32
Q

aardig wat

A

pas mal de

33
Q

weinig

A

peu de

34
Q

verscheidene

A

plusieurs (geen ‘de!’)

35
Q

zo weinig

A

si peu de

36
Q

voldoende

A

suffisamment de

37
Q

zoveel

A

tant de

38
Q

zoveel

A

tellement de

39
Q

heel weinig

A

très peu de

40
Q

te veel

A

trop de

41
Q

een menigte

A

une foule de

42
Q

een grote hoeveelheid

A

une grande quantité de

43
Q

een groot aantal

A

un grand nombre de

44
Q

een massa

A

une masse de

45
Q

een meerderheid

A

une majorité de

46
Q

een minderheid

A

une minorité de

47
Q

een kleine hoeveelheid

A

une petité quantité de

48
Q

een klein aantal

A

un petit nombre de

49
Q

een hoop

A

un tas de

50
Q

nauwelijks

A

à peine

51
Q

meer dan

A

plus que

52
Q

minder dan

A

moins que

53
Q

even … als

A

aussi que

54
Q

het meest

A

le plus
la plus
les plus

55
Q

het minst

A

le moins
la moins
les moins

56
Q

ze eet meer en meer

A

elle mange de plus en plus

57
Q

ze eet minder en minder

A

elle mange de moins en moins

58
Q

hoe meer ze eet, hoe meer ze verdikt

A

plus elle mange, plus elle grossit

59
Q

hoe minder hij praat, hoe minder flauwekul hij vertelt

A

moins il parle, moins il dit de bêtises

60
Q

hoe minder ze eet, hoe meer ze vermagert

A

moins elle mange, plus elle maigrit

61
Q

hoe meer hij eet, hoe minder hij drinkt

A

plus il mange, moins il boit

62
Q

hij is slimmer dan je denkt

A

il est plus intelligent que tu le penses

63
Q

hij is beter dan men zegt

A

il est meilleur qu’on le dit

64
Q

het is leuker om je te amuseren dan om te werken

A

il est plus agréable de s’amuser que de travailler

65
Q

het is gevaarlijker om met de auto te reizen dan met het vliegtuig

A

il est plus dangereux de voyager en voiture qu’en avion

66
Q

hij heeft meer en meer geld

A

il a de plus en plus d’argent

67
Q

hij heeft minder en minder succes

A

il a de moins en mons de succès

68
Q

hij wil de meeste medailles mogelijk winnen

A

il veut gagner le plus de médailles possible

69
Q

mijn horloge loopt 5 minuten voor

A

ma montre avance de 5 minutes

70
Q

hij loopt enkele stappen voor

A

il avance de quelques pas

71
Q

ik ben 10 jaar ouder dan jij

A

je suis votre aîné de 10 ans

72
Q

dat is een muur van 3 meter hoog

A

c’est un mur haut de 3 mètres