Expression de 2B Flashcards

1
Q

Om half 1 ‘s middags

A

a midi et demi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

om half 1 ‘s nachts

A

a minuit et demi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

om half 3

A

a deux heures et demie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het is bijna middag

A

il est près de midi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het is kwart over negen

A

il est neuf heures et quart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

is het al kwart voor vier?

A

est-il déjà 4 heures moins le quart?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het is lente

A

c’est le printemps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het is mei

A

c’est le mois de mai
c’est mai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het is warm

A

il fait chaud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het is nacht

A

c’est la nuit
il fait nuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in de zomer ga ik naar Frankrijk

A

en été, je vais en France

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het is allerheiligen

A

c’est la Toussaint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hij is vertrokken op nieuwjaar

A

il est parti au nouvel an

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het is de eerste juli

A

c’est le premier juillet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vandaag zijn we de 12de oktober

A

aujourd’hui nous somme le douze octobre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het is woensdag vandaag

A

il est mercredi aujourd’hui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kom je volgende vrijdag?

A

Est-ce que tu viens vendredi prochain?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zij is gestorven in januari

A

elle est morte en janvier
elle est morte au mois de janvier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het was op een maandag om 12u ‘s nachts

A

c’était un lundi à minuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hij is geboren op 14 april 1942, op Pasen, om kwart voor 1 ‘s nachts

A

il est né le 14 avril 1942, à Pâques, à une heure moins le quart la nuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

’s morgens heeft hij het vliegtuig genomen

A

le matin il a pris l’avion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat lees je op dit ogenblik?

A

que lisez-vous en ce moment?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

op dat ogenblik kwam hij binnen

A

à ce moment il est entré

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

dat onderzoek doe ik in 10 minuten

A

je fais cet examen en 10 minutes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

over 2 weken vertrekken ze naar Afrika

A

Dans 2 semaines ils partiront en Afrique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

2 jaar geleden werd ze geopereerd

A

il y a 2 ans elle a subi une opération

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

binnen een paar maanden zal ze verpleegkundige zijn

A

dans quelques mois, elle sera infirmière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

sta je vroeg op of eerder laat?

A

Tu te lèves tôt ou plutôt tard?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Heb je al gegeten?
Nee ik heb nog niet gegeten

A

as-tu déjà mangé?
Non je n’ai pas encore mangé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

ken je me nog?
nee ik herken je niet meer

A

tu me connais encore?
non je ne te reconnais plus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hij zei me dat hij die dag nog moest studeren

A

il m’a dit qu’il devait encore étudier ce jour-là

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

hij weet de dag ervoor nooit wat hij s’anderendaags zal doen

A

il ne sait jamais le jour d’avant ce qu’il fera le jour d’après

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hij zei dat hij volgende week zou vertrekken

A

il a dit qu’il partirait la semaine suivante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

zij zei dat ze de vorige week al was aangekomen

A

elle a dit qu’elle était déjà arrivée la semaine d’avant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

vroeger was hier een ziekenhuis

A

avant il y avait un hôpital ici

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

de raadplegingen gaan zo meteen beginnen. Tot straks

A

les consultations commencerons à l’instant. A tout à l’heure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

vandaag de dag heeft iedereen een computer

A

de nos jours, tout le monde a un ordinateur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Tijdens zijn verblijf in Frankrijk heeft hij collega’s ontmoet

A

Lors de son séjour en France il a rencontré des collègues.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

toen ik de garage uitreed, heb ik een hond omvergereden

A

Lorsque je sortais du garage, j’ai renversé un chien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

op het ogenblik dat ik haar zag, ben ik naar haar toegelopen

A

Au moment de la voir, j’ai couru vers elle

41
Q

men heeft me geroepen toen ik aan het buitengaan was

A

on m’a appelé au moment où je sortais

42
Q

Luc werkte terwijl Frank zich amuseerde

A

Luc travaillait tandis que Frank s’amusait

43
Q

zolang je wil genezen, zal je kunnen genezen

A

Tant que tu voudras guérir, tu pourrais guérir

44
Q

dat zal veranderen vanaf morgen

A

cela changera dès demain

45
Q

nauwelijks genezen, begon hij opnieuw te werken

A

a peine guéri, il a recommencé à travailler

46
Q

sinds ik gestopt ben met roken, voel ik me veel beter

A

depuis que j’ai cessé de fumer, je me sens beaucoup mieux

47
Q

sinds zij dat ongeval gehad heeft, is ze niet meer dezelfde

A

depuis qu’elle a eu cet accident, elle n’est plus la même

48
Q

ik blijf het herhalen totdat u de behandeling aanvaardt

A

je continua à le répéter jusqu’à ce que vous acceptiez le traitement

49
Q

begin vooraleer het te laat is

A

commence avant qu’il soit trop tard

50
Q

we zullen kaarten in afwachting dat zij komt

A

nous jouerons aux cartes en attendant qu’elle vienne

51
Q

controleer alles goed voor je vertrekt

A

contrôle tout bien avant que tu partes

52
Q

voor de ingreep wordt alles nog eens goed nagekeken

A

avant l’intervention, tout est encore bien contrôlé

53
Q

we hebben gewerkt tot de laatste patiënt geholpen was

A

nous avons travaille jusqu’à ce que le dernier patient soit aidé

54
Q

we zijn op weekend geweest met Allerheiligen

A

nous avons été en week-end à la Toussaint

55
Q

gisteren was het maandag

A

hier c’était lundi

56
Q

eergisteren was het de 13de oktober

A

Avant-hier, c’était le treize octobre

57
Q

Ga jij ‘s woensdags trainen?

A

Tu t’entraînes le mercredi?

58
Q

om 7u is het al dag, om 6u is het nog nacht

A

à sept heures, il fait déjà jour. à six heures il fait encore nuit

59
Q

het is mooi weer maar volgens sommigen is het te warm

A

il fait beau mais selon certains, il fait trop chaud

60
Q

met Pasen is het lente

A

à Pâues c’est le printemps

61
Q

op zondag gaan ze naar hun grootouders

A

Le dimanche ils vont chez leurs grands-parents

62
Q

ze zijn 6 maanden geleden vertrokken

A

ils sont partis il y a 6 mois

63
Q

wat is er verleden week gebeurd?

A

qu’est-ce qui s’est passé la semaine passée?

64
Q

binnen 2 weken zal de chirurg in het buitenland zijn

A

dans 2 semaines le chirurgien sera à l’étranger

65
Q

op dit ogenblik zijn de onderhandelingen aan de gang

A

En ce moment les négotiations sont en cours

66
Q

die klus klaar je makkelijk in een half uur

A

ce boulot, tu le termines facilement en une demi-heure

67
Q

over een uur zijn we op de luchthaven

A

dans une heure nous serons à l’aéroport

68
Q

ze zijn de dag daarvoor aangekomen

A

ils sont arrivés la veille

69
Q

ze zijn 2dagen daarna terug vertrokken

A

ils sont repartis 2 jours après

70
Q

eergisteren was ik nog aan het werk bij dokter Pipeau

A

Avant-hier, je travaillais encore chez le docteur Pipeau

71
Q

s’anderendaags waren ze doodmoe natuurlijk

A

le lendemain ils étaient morts de fatigue bien sûr

72
Q

wat hadden ze de avond daarvoor gedaan?

A

qu’est-ce qu’ils avaient fait la veille?

73
Q

ze is gevallen op het moment dat ik de deur open deed

A

elle est tombée quand j’ouvrirais la porte

74
Q

terwijl hij tekende, begon hij te twijfelen

A

pendant qu’il signait, il a commencé à douter

75
Q

zolang je je jong voelt, ben je ook jong

A

tant qu’on se sent jeune, on l’est aussi

76
Q

naargelang ze ouder worden, worden ze voorzichtiger

A

a mesure qu’ils vieillissent, ils deviennent plus prudents

77
Q

ze heeft haar been gebroken bij het skiën

A

elle s’est cassé la jambe en faisant du ski

78
Q

verwittig me zodra je klaar bent

A

avertisse-moi dès que tu finis

79
Q

ik heb geslapen tot de verpleger me wekte

A

j’ai dormi juqu’à ce que l’infirmier m’ait reveillé

80
Q

rust wat uit in afwachting tot de kinesist terugkomt

A

repose-toi un peu en attendant que le kiné revienne

81
Q

doe die sigaret uit voordat hij je weer een verwijt maakt

A

éteins cette cigarette avant qu’il te fasse de nouveau un reproche

82
Q

hij was al beroemd voor hij terugkwam

A

il était déjà célèbre avant qu’il revienne

83
Q

over enkele maanden wordt ze diensthoofd

A

dans quelques mois elle sera chef de service

84
Q

spreek voor het te laat is

A

parle avant qu’il soit trop tard

85
Q

Laat ons wat wandelen in afwachting dat we aan de beurt zijn

A

Promenons-nous un peu en attendant que ce soit notre tour

86
Q

Blijf maar bellen tot iemand antwoordt.

A

Continue à téléphoner jusqu’à ce que quelqu’un réponde

87
Q

Over drie jaar is die software totaal verouderd.

A

Dans trois ans ce logiciel sera totalement vieilli

88
Q

Naargelang / Naarmate ze ouder worden kunnen ze zich slechter aanpassen.

A

A mesure qu’ils vieillissent, ils s’adaptent plus mal

89
Q

Op dit ogenblik weet ik daar geen enkel zinnig antwoord op

A

en ce moment, je n’y ai aucune réponce sensée

90
Q

vanaf overmorgen kan u ons contacteren voor de uitslag van de bloedanalyse

A

A partir d’ après-demain vous pouvez nous contacter pour le résultat de la prise de sang

91
Q

De deelnemers aan het congres waren de dag voordien aangekomen

A

Les participants au congrès étaient arrivés la veille

92
Q

Twee jaar geleden woonde hij nog in een klein dorpje in Wallonië

A

il y a deux ans il habitait encore dans un petit village en Wallonie

93
Q

’s Zondags aten we altijd laat

A

le dimanche nous mangions toujours tard

94
Q

jij kwam juist aan op het ogenblik dat ze flink aan het ruziemaken waren

A

tu es arrivé juste au moment où ils étaient en train de se disputer fort

95
Q

is het om 6u al dag?
Nee het is winter nu

A

il fait déjà jour à six heures?
non, c’est l’hiver maintenant

96
Q

op een uur zijn we in namen

A

Nous sommes à Namur en une heure

97
Q

hij heeft zich gesneden bij het scheren

A

il s’est coupé en se rasant

98
Q

binnen enkele maanden hebben we ons diploma

A

dans quelques mois nous aurons notre diplôme

99
Q

ga niet weg voordat ze u gesproken hebben

A

ne vous en allez pas avant qu’ils vous aient parlé