Expression de 2B Flashcards
Om half 1 ‘s middags
a midi et demi
om half 1 ‘s nachts
a minuit et demi
om half 3
a deux heures et demie
het is bijna middag
il est près de midi
het is kwart over negen
il est neuf heures et quart
is het al kwart voor vier?
est-il déjà 4 heures moins le quart?
het is lente
c’est le printemps
het is mei
c’est le mois de mai
c’est mai
het is warm
il fait chaud
het is nacht
c’est la nuit
il fait nuit
in de zomer ga ik naar Frankrijk
en été, je vais en France
het is allerheiligen
c’est la Toussaint
hij is vertrokken op nieuwjaar
il est parti au nouvel an
het is de eerste juli
c’est le premier juillet
vandaag zijn we de 12de oktober
aujourd’hui nous somme le douze octobre
het is woensdag vandaag
il est mercredi aujourd’hui
kom je volgende vrijdag?
Est-ce que tu viens vendredi prochain?
zij is gestorven in januari
elle est morte en janvier
elle est morte au mois de janvier
het was op een maandag om 12u ‘s nachts
c’était un lundi à minuit
hij is geboren op 14 april 1942, op Pasen, om kwart voor 1 ‘s nachts
il est né le 14 avril 1942, à Pâques, à une heure moins le quart la nuit
’s morgens heeft hij het vliegtuig genomen
le matin il a pris l’avion
wat lees je op dit ogenblik?
que lisez-vous en ce moment?
op dat ogenblik kwam hij binnen
à ce moment il est entré
dat onderzoek doe ik in 10 minuten
je fais cet examen en 10 minutes
over 2 weken vertrekken ze naar Afrika
Dans 2 semaines ils partiront en Afrique
2 jaar geleden werd ze geopereerd
il y a 2 ans elle a subi une opération
binnen een paar maanden zal ze verpleegkundige zijn
dans quelques mois, elle sera infirmière
sta je vroeg op of eerder laat?
Tu te lèves tôt ou plutôt tard?
Heb je al gegeten?
Nee ik heb nog niet gegeten
as-tu déjà mangé?
Non je n’ai pas encore mangé
ken je me nog?
nee ik herken je niet meer
tu me connais encore?
non je ne te reconnais plus
hij zei me dat hij die dag nog moest studeren
il m’a dit qu’il devait encore étudier ce jour-là
hij weet de dag ervoor nooit wat hij s’anderendaags zal doen
il ne sait jamais le jour d’avant ce qu’il fera le jour d’après
hij zei dat hij volgende week zou vertrekken
il a dit qu’il partirait la semaine suivante
zij zei dat ze de vorige week al was aangekomen
elle a dit qu’elle était déjà arrivée la semaine d’avant
vroeger was hier een ziekenhuis
avant il y avait un hôpital ici
de raadplegingen gaan zo meteen beginnen. Tot straks
les consultations commencerons à l’instant. A tout à l’heure
vandaag de dag heeft iedereen een computer
de nos jours, tout le monde a un ordinateur
Tijdens zijn verblijf in Frankrijk heeft hij collega’s ontmoet
Lors de son séjour en France il a rencontré des collègues.
toen ik de garage uitreed, heb ik een hond omvergereden
Lorsque je sortais du garage, j’ai renversé un chien