La visite chez l'ORL exercices Flashcards

1
Q

Hebt u een slag op uw neus gehad?

A

Avez-vous reçu un coup sur le nez?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is het een kloppende pijn?

A

S’agit-il d’une douleur pulsative?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Straalt de pijn uit naar uw oor?

A

La douleur irradie-t-elle vers l’oreille?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hebt u gebloed?

A

Avez-vous saigné?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hebt u last van niesbuien?

A

Souffrez-vous d’accès d’éternuement?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Niest u vaak verschillende keren na mekaar?

A

Eternuez-vous plusieurs fois de suite?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hebt u recent geverfd?

A

Avez-vous peint récemment?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is de neusverstopping gelinkt aan een bepaalde periode van het jaar?

A

Est-ce que l’obstruction nasale est liée à une certaine période de l’année?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Snuit u uw neus vaak?

A

Vous mouchez-vous souvent (le nez)?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Is het slijm geelachtig of eerder groenachtig?

A

Le mucus est-il jaunâtre ou plutôt verdâtre?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bent u kortademig?

A

Êtes-vous essouflé?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Heeft u een piepende ademhaling?

A

Avez-vous une respiration sifflante?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kan u de bloeding stoppen door u uw neus dicht te knijpen?

A

Pouvez-vous arrêter le saignement en vous pinçant le nez?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is uw geurzin verandert?

A

Est-ce que votre odorat a changé?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hebt u pijn aan de binnenkant van uw wang?

A

Avez-vous mal à l’intérieur de la joue?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hebt u last van zure oprispingen?

A

Souffrez-vous de régurgitations?

17
Q

Hebt u een schorre / hese stem?

A

Avez-vous la voix rauque?

18
Q

Zijn het stekende pijnen?

A

S’agit-il de douleurs qui lancent?

19
Q

Kan u uw hoofd naar voren buigen?

A

Pouvez-vous pencher la tête en avant?

20
Q

Heeft u een stijve nek?

A

Souffrez-vous d’un torticolis?

21
Q

Bent u verkouden?

A

Êtes-vous enrhumé?

22
Q

Voelt u pijn in uw keel als u slikt of kauwt?

A

Avez-vous mal dans la gorge quand vous avalez ou mâchez ?

23
Q

Stelt u gehoorverlies vast aan één kant of aan beide kanten?

A

Constatez-vous une perte d’audition d’un côté ou des deux côtés?

24
Q

Hebt u veel oorontstekingen gehad als kind?

A

Comme enfant avez-vous eu beaucoup d’otites?

25
Q

Zet u het geluid van de televisie steeds harder?

A

Mettez-vous le volume de la télé de plus en plus fort?

26
Q

Hebt u last van oorsuizen?

A

Souffrez-vous de bourdonnements d’oreille?

27
Q

Hebt u pijn in uw nek?

A

Avez-vous mal dans la nuque?

28
Q

Hebt u de indruk dat alles om u heen draait?

A

Avez-vous l’impression que tout tourne autour de vous?

29
Q

Bent u duizelig als u plots opstaat?

A

Avez-vous des vertiges quand vous vous levez brusquement?

30
Q

Bent u misselijk als u op één zijde ligt?

A

Avez-vous la nausée quand vous êtes couché sur un côté?