Persoonlijkheidsstoornissen Flashcards
1
Q
persoonlijkheid
A
- betekenis
- geheel van karakteristieken op vlak van:
- cognities (of gedachten)
- emoties (of gevoelens)
- verlangens
- relaties en interacties - kenmerken
- persoonlijkheid wordt beïnvloed door zowel genetische factoren als omgevingsfactoren
- ontwikkelt zich gedurende het leven, vooral tijdens de adolescentie
- vb. extraversie, neuroticisme, nauwgezetheid, altruïsme en openheid
2
Q
karakter
A
- betekenis
- geheel van karakteristieken op vlak van:
- morele, ethische kwaliteiten: iemands waarden en normen - kenmerken
- karakter wordt beïnvloed door omgevingsfactoren: opvoeding en sociale invloeden
- als meer stabiel en minder veranderlijk dan persoonlijkheid
- vb. eerlijkheid, moed en doorzettingsvermogen
3
Q
temperament
A
- betekenis
- verwijst naar dat aspect van persoonlijkheid dat betrekking heeft op:
- de basis van iemands emotionele reacties
- de gedragsstijlen die aan een persoon kunnen worden toegekend - kenmerken
- het aangeboren aspect van persoonlijkheid en manifesteert zich al op jonge leeftijd
- relatief stabiel gedurende het leven
- vb. hoe snel iemand boos wordt, hoe actief iemand is
4
Q
algemene kenmerken volgens de DSM-5-TR
A
- cognitieve stoornissen: manieren van denken, waarnemen en interpreteren van zichzelf, andere mensen en gebeurtenissen, die verstoord zijn
- emotionele stoornissen: de emotionele reacties die te veel of te weinig wisselend, te sterk of te zwak, of ongepast kunnen zijn
- relationele stoornissen: problemen met intimiteit en wederkerigheid in relaties
- motivationele stoornissen: dit kan variëren van een te weinig controle over impulsen tot juist te veel en rigide controle van eigen verlangens
5
Q
voorwaarden symptomatologie
A
- algemeen
- tot uiting komen in breed scala van persoonlijke en sociale situaties
- leiden tot een significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatig functioneren
- van lange duur zijn, beginnend in de adolescentie of jong-volwassenheid - niet verklaarbaar zijn door:
- een andere psychische stoornis
- het gebruik van middelen
- een somatische aandoening
6
Q
symptomatologie (de 3 P’s)
A
- pathologisch zijn
- afwijken van de cultuur
- lijden veroorzaken - persisterend zijn
- langdurig aanwezig zijn
- vanaf de vroege volwassenheid aanwezig - pervasief zijn: zich uiten op diverse domeinen
7
Q
kanttekening symptomatologie
A
- spreken over persoonlijkheidsstoornissen is ook altijd een beetje misleidend,
- omdat persoonlijkheidsstoornissen ≠ altijd een duidelijk aflijnbaar syndroom
- binnen de diagnose = verschillende ziektebeelden mogelijk zijn - alles moet steeds geïndividualiseerd worden op basis van:
- het verloop van het ziekteproces
- de concrete invulling van de symptomen
8
Q
typologie
A
- cluster A: het zonderlinge, bizarre of excentrieke cluster
- paranoïde persoonlijkheidsstoornis
- schizoïde persoonlijkheidsstoornis
- schizotypische persoonlijkheidsstoornis - cluster B: het impulsieve, dramatische of emotionele cluster
- anti-sociale persoonlijkheidsstoornis
- borderline persoonlijkheidsstoornis
- histrionische persoonlijkheidsstoornis
- narcistische persoonlijkheidsstoornis - cluster C: het angstige cluster
- vermijdende persoonlijkheidsstoornis
- afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
- dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
9
Q
cluster A: het zonderlinge, bizarre of excentrieke cluster
A
- paranoïde persoonlijkheidsstoornis
- diepgaand wantrouwen en achterdocht tegenover anderen, waarbij hun motieven als kwaadaardig worden geïnterpreteerd
- begint in vroege volwassenheid en in verschillende contexten
- vb. zoeken naar verborgen betekenissen, koesteren van wrok - schizoïde persoonlijkheidsstoornis
- patroon van afstandelijkheid in sociale relaties
- beperkt scala aan emotionele expressies in interpersoonlijke situaties
- begin in vroege volwassenheid en in verschillende contexten
- vb. weinig interesse in seksuele activiteiten, onverschillig voor lof of kritiek - schizotypische persoonlijkheidsstoornis
- patroon van sociale en interpersoonlijke beperkingen
- acuut ongemak in hechte relaties, evenals door cognitieve of perceptuele vervormingen in excentriek gedrag
- begin in vroege volwassenheid en in verschillende contexten
- vb. eigenaardige overtuigingen of magisch denken, sociale angst
10
Q
cluster B: het impulsieve, dramatische of emotionele cluster (1-2)
A
- anti-sociale persoonlijkheidsstoornis (ASPS)
- patroon van veronachtzaming en schendig van rechten van anderen
- niet naleven van sociale normen
- oneerlijkheid, impulsiviteit, prikkelbaarheid, agressiviteit en roekeloosheid
- constante onverantwoordelijkheid
- gebrek aan berouw - borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS)
- patroon van instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en emoties, evenals duidelijke impulsiviteit
- identiteitsstoornis, impulsiviteit
- herhaaldelijk suïcidaal gedrag, dreigingen of automutilatie
- chronische gevoelens van leegte
11
Q
cluster B: het impulsieve, dramatische of emotionele cluster (3-4)
A
- histrionische persoonlijkheidsstoornis
- patroon van overdreven emotionaliteit en aandacht zoeken
- snel wisselende en oppervlakkige emoties
- ongepast seksueel verleidelijk of provocerend gedrag
- gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen of omstandigheden
- een stijl van spreken die te impressionistisch is en weinig details bevat - narcistische persoonlijkheidsstoornis (NPS)
- patroon van grootsheid (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en een gebrek aan empathie
- gelooft dat hij/zij “bijzonder” en uniek is
- is vaak jaloers op anderen of geloof dat anderen jaloers zijn op hem/haar
- toont arrogante, hooghartige gedragingen of attitudes
12
Q
- cluster C: het angstige cluster
A
- vermijdende persoonlijkheidsstoornis
- patroon van sociale geremdheid, gevoelens van ontoereikendheid en overgevoeligheid voor negatieve
- vermijden van beroepsmatige activiteiten
- geremdheid in intieme relaties
- zichzelf zien als sociaal onbeholpen, onaantrekkelijk of minderwaardig - afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
- patroon van onderdanig en aanklampend gedrag, samen met excessieve behoefte om verzorgd te worden
- moeite met het nemen van beslissingen
- behoefte dat anderen verantwoordelijkheid nemen
- gaat tot het uiterste om steun en zorg van anderen te krijgen - dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
- of obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
- patroon van preoccupatie me ordelijkheid, perfectionisme en controle, ten koste van flexibiliteit, openheid en efficiëntie
- preoccupatie met details, regels, lijsten, orde, organisatie of schema’s
- overdreven gewetensvol, scrupuleus en inflexibel
- gierigheid
13
Q
verloop
A
- algemeen
- persoonlijkheidsstoornis begint al op jonge leeftijd > progressief vorm tijdens kindertijd en adolescentie
- toch: niet gesteld tijdens adolescentie > gedrag van adolescenten te veranderlijk en instabiel is
- persoonlijkheid = stabiel van de leeftijd van 30, dus persoonlijkheidsstoornis kan dan pas worden gesteld - toepassing
- persoonlijkheid en persoonlijkheid zijn tijdens adolescentie stabieler dan verwacht
- zijn op volwassen leeftijd veel minder stabiel dan verwacht
14
Q
prevalentie
A
- algemeen
- persoonlijkheidsstoornissen hebben een lifetime prevalentie tussen 1,5 en 4,5% - de prevalentie in:
- de ambulante psychiatrische zorg wordt geschat op tussen de 40 en 90%
- de forensische psychiatrie wordt geschat op ongeveer 70%