ADHD Flashcards

1
Q

geschiedenis (1-2)

A
  1. Hoffman
    - bekend omwille van kinderboek “Struwwelpeter” > vertaald: Piet de Smeerpoets = kinderen met gedragsproblemen
    - fragment van “Philip de ongeduldige”
    - voor 1800: geen melding van ADHD beeld (veel moesten nog gaan werken)
  2. G.F. Still
    - 1902: 20 kinderen met abnormaal moreel gedrag en normaal IQ;
    - schets van hyperactieve en impulsieve gedrag
    - ziektebeeld voor het eerst omschreven
    - kern: sommige kinderen slagen er niet in om hun gedrag te beheersen = defect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geschiedenis (3)

A
  1. George Bradley
    - cruciale rol in vroege ontwikkeling van de behandeling van ADHD
    - experiment met Benzedrine, een stimulant
    - kern: medicatie beïnvloedt gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

van Encefalitis Lethargica tot ontwikkelingsstoornis (1-3)

A
  1. Encefalitis Lethargica
    - vroege jaren ‘20: virale herseninfectie
    - gevolg: blijvende gedragsveranderingen bij getroffen kinderen
    - problemen met concentratie, hyperactiviteit en impulsiviteit = symptomen gelinkt aan ADHD
  2. Minimal Brain Damage: kleine beschadigingen in de hersenen
  3. Minimal Brain Dysfunction (MBD)
    - jaren ‘60: geen beschadigingen meer, maar dysfunctioneren van sommige hersendelen
    - overkoepelende term voor kinderen met gedragsproblemen en leerstoornissen (geen duidelijke neurologische afwijking)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

van Encefalitis Lethargica tot ontwikkelingsstoornis (4-5)

A
  1. Attention-Deficit Disorder (ADD)
    - in 1980 geïntroduceerd in de derde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-III)
    - ADD onderverdeeld in 2 subtypes: met of zonder hyperactiviteit
    - belangrijke verschuiving > focus: zowel de onoplettende als hyperactieve aspecten
    - in 1987: term ADHD officieel ingevoerd in de DSM-III-R (gecombineerd beeld van onoplettendheid, hyperactiviteit en impulsiviteit)
  2. vanaf de jaren ‘90
    - sprake van neurobiologische stoornis > ontwikkelingsstoornis
    - onderzoek: welke regio’s betrokken zijn en welke neurologische banen (≠ via hersenscan of EEG vaststellen of iemand ADHD heeft)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

neurologische ontwikkelingsstoornis

A
  1. algemeen
    - verband met de manier waarom ons brein zich ontwikkelt en functioneert
    - specifiek in de regulatie van aandacht, impulscontrole en gedrag
  2. neurobiologische basis
    - ADHD is gekoppeld aan veranderingen in de hersenstructuren en -functies (delen verantwoordelijk voor aandacht, planning en reguleren van impulsen)
    - afwijkingen in neurotransmittersystemen, zoals dopamine en noradrenaline (betrokken bij aandacht en beloning)
  3. ontwikkelingsaspect
    - manifesteert zich meestal op jonge leeftijd (vroege kindertijd)
    - invloed op normale ontwikkeling van vaardigheden > essentieel bij concentratie, organisatie en gedragsregulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

omgaan met de diagnose

A
  1. misverstanden
    - ADHD staat niet voor ‘dom’ zijn = sterk verhoogde kans op leerproblemen
    - ADHD staat niet voor ‘stout’ zijn = verhoogde kans op het ontwikkelen van gedragsproblemen en -stoornissen
    - ADHD is niet ziek zijn = vaardigheden waar men minder goed in is (die belangrijk zijn in onze maatschappij)
  2. belangrijk om onmiddelijk stil te staan bij de betekenis van diagnose
    - helpend voor ouders, want niet hun schuld;
    - ook voor kind, want het is niet ‘niet willen’
    - zowel positieve en constructieve betekenisverlening van diagnose (vb. waterval i.p.v. hyperactiviteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

symptomen van onoplettendheid

A
  1. algemeen
    - minstens zes van de volgende symptomen gedurende minstens zes maand aanwezig
    - passen niet bij het ontwikkelingsniveau van het kind (bij adolescenten en volwassenen minstens vijf jaar)
  2. aandacht en concentratie
    - weinig aandacht aan details
    - moeite om zich lang te concentreren
    - snel afgeleid door externe prikkels
  3. vergeetachtigheid en organisatie
    - verliest vaak dingen
    - is vergeetachtig
    - moeite met organiseren
  4. opvolgen van instructies
    - lijken niet te luisteren
    - volgen instructies niet op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

symptomen van hyperactiviteit en impulsiviteit

A
  1. fysieke onrust en beweging
    - beweegt vaak onrustig met handen of voeten of draait in zijn/haar stoel
    - staat vaak op in situaties waarin verwacht wordt dat men blijft zitten op plaats
    - rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is
    - is vaak “in de weer” of handelt alsof hij/zij “gedreven wordt door een motor”
  2. moeite met rustig spelen of ontspannen
  3. moeite met sociaal gedrag en interacties
    - praat vaak overmatig
    - gooit vaak het antwoord eruit voordat de vraag is afgemaakt
    - vaak moeite met op beurt wachten
    - stoort vaak anderen of dringt zich op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symptomatologie

A
  1. algemeen
    - symptomen langer dan 6 maand aanwezig
    - symptomen voor de leeftijd van 12 jaar
    - symptomen moeten in verschillende levensdomeinen tot uiting komen
    - het functioneren danig verstoren
  2. wanneer is er sprake van ADHD?
    - op basis van uitgebreid diagnostisch onderzoek
    - stellen van diagnose + starten van behandeling = (inter)nationale richtlijnen door deskundige of deskundigenteam
    - belangrijk ADHD tijdig te detecteren > maar, te snel? normaal gedrag geproblematiseerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

moeilijkheden in het dagelijks/sociale leven (1-3)

A
  1. sociale moeilijkheden
    - emotionele reacties
    - moeilijkheden behouden relaties
    - pesten en gepest worden
  2. familiale moeilijkheden
    - ouder-kind relatiemoeilijkheden
    - ruzies en discussies
  3. dagelijkse moeilijkheden
    - vergeetachtigheid
    - dingen verliezen
    - wanorde
    - ongelukjes
    - verveling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

moeilijkheden in het dagelijks leven (4-6)

A
  1. laag zelfbeeld
    - gevoel van onderpresteren
    - moedeloosheid
    - (faal)angst
    - depressieve gevoelens
  2. risico mentale gezondheid
    - gedragsstoornis
    - schermverslaving
    - middelengebruik
    - depressie
    - persoonlijkheidsproblemen
  3. andere ontwikkelingsproblemen
    - taal/spraak/
    - motoriek
    - lezen/schrijven/rekenen
    - tics
    - contactproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

moeilijkheden in het dagelijks/professionele leven (7-8)

A
  1. schoolse moeilijkheden
    - onderpresteren
    - leerproblemen
    - opmerkingen leerkrachten
  2. professionele moeilijkheden
    - uitstelgedrag en/of te snel beslissingen nemen
    - jobhopping
    - werkeloosheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het belang van een juiste screening

A
  1. risico’s
    - geen rekening houden met omgevingsfactoren
    - andere problematiek te missen
    - verwarring ADHD met gedrag normale ontwikkeling
    - onterechte diagnose > negatieve gevolgen op lange termijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

reden 1: omgevingsfactoren

A
  1. algemeen
    - omgevingsfactoren kunnen leiden tot druk of onoplettend gedrag bij kinderen/jongeren
    - belangrijk: factoren en chronologische evolutie van ADHD-kenmerken in functie van deze factoren in kaart brengen
    - in deze omstandigheden > onaandachtige en drukke gedrag minder pervasief aanwezig (niet in alle leefcontexten) en meer fluctuerend in de tijd
  2. factoren in de gezinssituaties:
    - hoge mate van conflict, stress in gezin
    - weinig structuur in het gezin
    - mishandeling, verwaarlozing of misbruik
  3. andere omstandigheden:
    - grote levensgebeurtenissen (vb. verhuis, echtscheiding, nieuw broertje of zusje)
    - problemen met leeftijdsgenoten (vb. pesterijen, ruzie met vrienden)
    - onaangepaste leeromgeving (vb. overpresteren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

reden 2: andere problematiek missen (1-2)

A
  1. lichamelijke aandoeningen die omkeerbare ADHD-symptomen veroorzaken
    - epilepsie (absences): beide aandoeningen manifesteren met aandachtstekorten, afwezigheid en gedragsverandering
    - slaapstoornissen (slaapapnoe): symptomen van onoplettendheid, prikkelbaarheid en hyperactiviteit (vooral bij kinderen)
    - gehoorstoornis: moeite met zich te concentreren > resultaat: schoolresultaten
  2. neurobiologische ontwikkelingsstoornissen (DSM-5) (differentiaal diagnose of comorbiditeit)
    - verstandelijke beperking
    - autismespectrumstoornissen: overmatige fysieke activiteit en problemen met aandacht
    - leerstoornissen: frustratie en gebrek aan aandacht tijdens academische taken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

reden 2: andere problematiek missen (3)

A
  1. psychiatrische stoornissen (DSM-5) (differentiaal diagnose of comorbiditeit)
    - angststoornissen: mensen met ADHD zijn constant afgeleid ≠ angst vooral stressvolle situaties
    - depressieve stoornis: concentratieproblemen gerelateerd aan gevoelens van hopeloosheid of vermoeidheid ≠ ADHD focusproblemen meer structureel en pervasief, ongeacht stemming
    - oppositioneel opstandige gedragsstoornis: ADHD vaak impulsief, geen inherente drang om regels te breken ≠ ODD
    - hechtingsstoornis of minder kwalitatieve band: angst > effect op concentratie en impulscontrole + beeld als trigger meer negatief ouderlijk gezag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

reden 3: verwarring met gedrag normale ontwikkeling

A
  1. algemeen
    - variabele leersnelheden
    - tekenen van agitatie wanneer ze worden geconfronteerd me veeleisende situaties thuis en op school
    - signalen aandachtstekort, hyperactiviteit en/of impulsiviteit lang aanhouden en in verschillende omgevingen impact op het functioneren > vermoeden van ADHD
  2. toepassing
    - frontale functies die de aandachts- en executieve controle aansturen > tussen leeftijd 3 en 5 jaar tot ontwikkeling
    - metingen van ADHD-symptomen worden meer betrouwbaar vanaf 6 jaar
    - voor leerkrachten: vergelijking met klasgenoten > atypische ontwikkeling herkennen (rekening: bijna een jaar in leeftijd verschillen)
18
Q

reden 4: onterechte diagnose

A
  1. risico’s
    - te beperkt en niet representatief beeld van de mogelijkheden van een kind
    - kind gestigmatiseerd wordt door verkeerd label
    - onterecht identificeren met diagnose met mogelijke negatieve impact op zelfbeeld, motivatie en prestatievermogen
    - anders benaderd door ouders, omgeving
    - onaangepaste en contraproductieve studiekeuzes of pedagogische maatregelen
    - onterechte en onaangepaste behandeling volgt, die soms duur is > mogelijke nevenwerkingen
19
Q

typologie

A
  1. definitie
    - de verschillende vormen waarin ADHD zich kan manifesteren
    - drie presentaties:
  2. overwegend onoplettende presentatie
    - vooral symptomen van onoplettendheid
  3. overwegend hyperactief/impulsieve presentatie
    - vooral symptomen van hyperactiviteit en impulsiviteit
  4. gecombineerde presentatie
    - zowel symptomen van onoplettendheid als hyperactiviteit en impulsiviteit
20
Q

verloop (van kleuter tot adolescentie)

A
  1. kleuter
    - hyperactiviteit
    - impulsiviteit, beperkt negatieve effecten
  2. lager school
    - typisch beeld komt tot uiting: verschil wordt duidelijker
    - gevaar ontwikkeling gedragsproblemen
  3. adolescentie
    - afname zichtbare hyperactieve gedrag
    - toename innerlijke rust
    - onoplettend type wordt nu zichtbaar > schooluitval of te laag diploma
    - gevaar risicovol gedrag: 1 op 5 antisociaal
21
Q

verloop (van jongvolwassen tot oudere leeftijd)

A
  1. jongvolwassen
    - 1 op 5 nog dysfunctioneren
    - vooral moeite met planning en inadequate tijdsplanning
    - soms ook impulsieve aankopen en oververbaliteit
  2. als ouder
    - meer negatief oudergedrag zoals opvliegend reageren
    - moeilijker om structuur te bieden aan kinderen
  3. oudere leeftijd
    - verlies van focus
    - stemmingswisselingen en meer kans op angst en depressie
    - moeilijk kunnen blijven stilzitten
22
Q

waarom is ADHD geen onschuldig, tijdelijk gedragsprobleem?

A
  1. algemeen
    - het is een risicofactor voor vele negatieve ervaringen
    - het kan leiden tot blijvende beperkingen
  2. behandelprogramma’s: opgericht om patroon te doorbreken
  3. voorspellende factoren voor minder goede prognose:
    - ernst van ADHD-gedrag
    - comorbiditeit met gedragsstoornissen en middelenmisbruik
    - negatieve ouder-kind relatie
23
Q

comorbiditeit (1-3)

A
  1. oppositionele-opstandige stoornis (ODD) en gedragsstoornis (CD)
    - ODD: uit zich in prikkelbaarheid, boosheid en vijandig gedrag tegenover autoriteiten
    - ernstigere gevallen > CD ontwikkelen (gekenmerkt: agressief gedrag, liegen, stelen of regelovertredend gedrag)
  2. hechtingsmoeilijkheden en ADHD versterken elkaar:
    - kind met ADHD: door impulsiviteit en emotionele dysregulatie > zijn moeilijk te hanteren;
    - verstoorde hechting = emotioneel onveilig > verergert de symptomen van ADHD
  3. autismespectrumstoornis (ASS)
    - kinderen met zowel ADHD als ASS hebben moeite met sociale interacties, star gedrag en overgevoeligheid voor prikkels
    - moeilijker om zich aan te passen aan veranderingen of zich in te leven in anderen
24
Q

comorbiditeit (andere stoornissen)

A
  1. leerstoornissen
    - zoals dyslexie of dyscalculie
    - beïnvloeden vermogen om effectief te leren en academische successen te behalen
    - ADHD = moeilijk om zich te concentreren en te organiseren > leerstoornissen verder compliceren
  2. angststoornissen
    - variëren van algemene angst, paniekstoornissen, tot sociale angst
    - symptomen: overmatige zorgen, onrust of paniekaanvallen
25
comorbiditeit (andere problemen)
1. depressie - vaak bij mensen met ADHD - vooral als symptomen leiden tot chronische frustratie of gevoel van falen - gevoel van waardeloosheid, verminderde interesse in activiteiten, vermoeidheid en soms gedachten over zelfdoding 2. verslavingsproblemen - adolescenten en volwassenen met ADHD - drugs, alcohol of andere middelen - impulsieve gedrag + ADHD = bijdragen aan middelenmisbruik
26
veelvoorkomende comorbiditeiten bij ADHD
1. bij kinderen: - gedragsstoornis (50 tot 60%) - stemmingsstoornis (12 tot 26%) - angststoornis (15 tot 26%) - leerstoornissen (25 tot 40%) - hechtingsproblemen - ASS - DCD, motorische problemen 2. bij volwassenen: - angststoornissen (47%) - stemmingsstoornissen (38%) - verslaving (15%) - delinquent gedrag - ouders met ADHD zijn vaker gestresseerd
27
prevalentie
1. cijfers ADHD - internationaal: 5 tot 8% van schoolgaande kinderen en jongeren - 3 tot 4% van de volwassenen - 6 op de 10 volwassenen als kind ADHD > oudere leeftijd problemen met vooral aandachtsstoornissen en organisatieproblemen 2. toepassing - personen met ADHD vandaag sneller in moeilijkheden komen dan vroeger: - door hogere verwachtingen en eisen op school en de maatschappij + diagnose is sleutel van hulp en ondersteuning
28
er zijn meer jongens met een diagnose ADHD
0. algemeen - vermoedelijk worden zij vlugger herkend wegens meer opvallend gedrag - op volwassen leeftijd: meer mannen dan vrouwen gediagnosticeerd (nu: ongeveer 2 mannen tegenover 1 vrouw) - verschillende hypotheses: 1. verschillende uitingsvormen van ADHD: - bij jongens komt de hyperactieve-impulsieve vorm (zichtbaarder en storender) - bij meisjes: onoplettende vorm > subtieler en minder snel opvalt; - kenmerken: dagdromen of moeite zich te concentreren, verstrooidheid, vergeetachtigheid, verlegenheid of teruggetrokken gedrag; - verkeerd gediagnosticeerd met andere aandoeningen zoals: angststoornissen en depressie
29
hypotheses: er zijn meer jongens met een diagnose ADHD (2-3)
2. sociale verwachtingen en genderrollen: - jongens: verwacht vaak drukker te zijn > in veel culturen wordt impulsief of hyperactief gedrag geaccepteerd = "normaal jongensgedrag" - meisjes: verwacht rustiger > aangemoedigd meer passief en beheerst te zijn; - kunnen ADHD verbergen of maskeren om aan sociale verwachtingen te voldoen 3. gedragsproblemen vallen meer op bij jongens: - oppositioneel of agressief gedrag = trekt de aandacht van leraren en ouders > snellere diagnose - gedragsproblemen zijn direct storend voor de omgeving: sneller interventie - meisjes met ADHD: internaliserende problemen (zoals angst en laag zelfbeeld) > naar binnen gericht
30
prognose
1. algemeen - veronderstelling: ADHD = rijpingsprobleem en verdwijnt vanzelf met ouder worden - praktijk: complex 2. conclusie - bij één van elke 3 behandelde adolescenten met ADHD = symptomen ook na 18 jaar onverminderd bestaan - bij één van 3 blijven klachten in een iets lichtere, maar nog altijd hinderlijke vorm bestaan - slechts bij één op de 3 > verdwijnen symptomen vrijwel helemaal - ADHD in volwassenheid: ongeveer 40-60% van kinderen met ADHD heeft ook als volwassene nog symptomen
31
een biologische benadering
1. tweelingenonderzoek - invloed van erfelijkheidsfactoren op het ontstaan van ADHD: 67% geschat - kinderen met ouder of broer/zus met ADHD > verhoogd risico op aandoening - complexe gen-gen interacties en gen-omgevingsinteracties en gen-omgevingscorrelaties 2. factoren in verband met ADHD - genetische aanleg ≠ ADHD-kenmerken vertonen (afh van omgevingsfactoren: sommige factoren versterken/verminderen kenmerken) - biologische factoren: zoals moeders die roken, andere middelen gebruiken of chronische stress, - geboortecomplicaties zoals prematuriteit en laag geboortegewicht
32
theoretische verklaringsmodellen voor ADHD
0. algemeen - geen van de modellen is tot nu allesomvattend 1. het model van Barkley - executieve functies van kinderen met ADHD zijn verstoord - inhibitievermogen, ofwel het vermogen om gedrag te remmen - conclusie: aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit = gevolg gebrek aan inhibitie - onderscheid tussen prikkels of reeds in gang gezette acties stoppen
33
een behavioristisch-cognitieve benadering
1. onderzoek - kinderen met ADHD > gebrek aan inhibitie - aandachtsproblemen, hyperactiviteit of impulsiviteit = motivationele problemen 2. afwijkend beloningsmechanisme - onmiddellijke beloning i.p.v. uitgestelde beloning - hebben ook krachtigere beloning nodig
34
middelen: de behandeling van ADHD
1. stimulerende middelen - stimulantia = meest voorkomen en in vorm van verschillende methylfenidaatpreparaten met verschil in werkzame duur (van 3 tot 12 uur) - Methylfenidaat blokkeert tijdelijk dopaminereceptoren > tijdelijk hogere hoeveelheid dopamine aanwezig - overgrote deel kinderen reageert positief / bij aantal kinderen niet - tijdelijk en bijwerkingen: gebrek aan eetlust en slaapproblemen en soms stemmingswisselingen 2. niet stimulerende middelen - nieuwe vorm van medicatie = atomoxetine - blokkeert norepenifrinetransporters en werkt 24 uur - pas voor schrijven als stimulantia geen gunstig effect heeft - bijwerkingen: maagklachten en misselijkheid
35
psycho-educatie rond ADHD
1. algemeen - doel: inzicht verschaffen in de achterliggende stoornis - vb. op kindermaat uitgelegd worden dat ze minder remstof hebben of medicatie = tijdelijk meer remstof - helpt ouders en kinderen in hun manier van kijken naar ADHD (niet willen maar 'niet kunnen') 2. doel: werken aan het zelfbeeld - bespreken met kind wat soms anders is voor hen als gevolg van hun ADHD + mogelijks hun talenten - vb. goed in computerspelletjes, groot gevoel voor humor, gek zijn op feestjes, originele ideeën hebben, vaak stoer en durven veel en zijn vaak spontaan
36
een behavioristische benadering: risico & bescherming
1. algemeen - start: in kaart brengen van alle factoren die spelen in het gezin; - risicofactoren en beschermende factoren op niveau van ouders, het kind, het gezin en de ruimere context - geen grote schuldige > complex samenspel van factoren (geen falende ouders of tekortschietende kinderen) - gevoel terug controle kunnen krijgen 2. aanpak - op zoek naar wat nodig is voor het kind + haalbaar en wenselijk voor ouder en gezin - ouder-interventies zijn gebaseerd op gedragstherapie
37
ouder-interventies gebaseerd op gedragstherapie
1. uitleggen van het situatie-gedrag-gevolgen schema - met ouders zoeken hoe gevolgen van negatief gedrag kunnen stoppen en gewenst gedrag kunnen belonen - effectieve instructies: opdracht echt gedaan wordt zoals niet in vraagvorm (één opdracht tegelijk, eerst aandacht vragen en dan geven > kind opdracht herhalen) 2. positief gedrag belonen - persoonlijk uitgewerkt beloningssysteem - kinderen met ADHD > vaak meer aandacht nodig en complimenten - leren meer door beloning dan bestraffing - systeem met haalbare doelstellingen 3. time-out - wanneer? = niet te veel, want zeer demotiverend - enkel op momenten dat je controle hebt over je gedrag > belangrijk !! goed geïntroduceerd bij kind; - op moment dat er tijd en energie is bij de ouder
38
wat zijn de belangrijkste punten in gezinsbegeleiding volgens de systeembenadering?
1. kennis van systeembenadering - essentieel voor gezinsbegeleiding - relaties tussen gezinsleden begrijpen - gedrag in gezinscontext plaatsen 2. behoeften van broers/zussen van kinderen met ADHD: - extra aandacht van ouders - tijd alleen zonder onderbrekingen - onderzoeken van impact van ADHD-gedrag op hen 3. ouderschap en mentaal welzijn van ouders - versterken van competentiegevoel van ouders - stilstaan bij faalervaringen en ouderschapsbeleving - werken aan mentaal welzijn van ouders door effectieve begeleiding
39
instrumenten die ouders en kinderen ondersteunen in het dagelijks functioneren
1. werken aan structuur en voorspelbaarheid met week- en/of dagstructuren 2. werken aan voorspelbaarheid en motivatie via beloningssystemen 3. werken aan inschatten van tijd en voorspelbaarheid 4. werken aan emotieregulatie met een emotiethermometer 5. werken aan de relatie ouder-kind
40
welke interventies en trainingen worden aangeboden door de begeleidingsdienst van Kwadrant voor kinderen?
1. trainingen rond zelfbeeld: werken met talenten 2. trainingen omgaan met pestgedrag: kinderen die impulsief reageren = vaker slachtoffer van pestgedrag 3. emotieregulatie training: vb. "er zit een vulkaan in mijn buik" 4. werken aan orde en structuur: in de kamer, op de bureau en in de boekentas.
41
EF-training (Executive Function-training)
1. algemeen - focus: verbeteren van zelfregulatie, plannen, organisatie, aandacht en impulsbeheersing - door: psychologen, ergotherapeuten of opgeleide leerkrachten - effectief als vaardigheden naar dagelijkse praktijk worden overgebracht 2. bestaat uit: - cognitieve training - gedragsstrategieën - metacognitieve vaardigheden - sociale vaardigheden 3. online applicaties, zoals Cogmed en BrainGame
42
mindfulness-training
1. algemeen - voor kinderen: aandacht, bewustzijn en zelfcontrole - voor ouders: niet-oordelende aandacht voor hun kinderen - groeiende bewijzen voor positieve effecten bij ADHD 2. voorwaarden - vereist discipline en tijdsinvestering van zowel kinderen als ouders. - moeilijk om vol te houden (vooral in begin)