ASS Flashcards

1
Q

misverstanden rond autisme (1-2)

A
  1. mensen met autisme willen geen sociale contacten
    - moeite met sociale interactie = geen behoefte aan contact of vriendschappen
    - veel mensen wél behoefte > moeite met navigeren van sociale situaties;
    - interpreteren van non-verbale signalen of beginnen van gesprekken = onvoorspelbaar en vermoeiend
  2. mensen met autisme hebben geen empathie
    - idee: verkeerd begrip van wat empathie inhoudt en hoe autisme zich uit
    - emoties anders uiten dan neurotypische mensen (vb. minder gezichtsuitdrukkingen of lichaamstaal ≠ vermogen empathie voelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verschillende soorten empathie

A
  1. cognitieve empathie
    - het vermogen om te begrijpen wat iemand anders denkt of voelt
    - mensen met autisme > moeite met in schatten hoe anderen zich voelen of denken
  2. emotionele empathie
    - het vermogen om mee te voelen wat iemand anders voelt
    - mensen met autisme > veel voelen juist erg intens mee (vooral als bewust zijn van hun gevoelens)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

misverstanden rond autisme (3-4)

A
  1. autisme wordt veroorzaakt door slechte voeding of vaccinatie
    - veroorzaak door slechte opvoeding (zoals de “koelkastmoeder” > gebrek aan liefdevolle zorg) of door vaccinaties, specifiek het BMR-vaccin
    - wetenschappelijk onderzoek: geen bewijs voor de rol van opvoeding of vaccinatie
    - genetisch bepaald, met complexe interactie van genetische en omgevingsfactoren
    - link met autisme? > gebaseerd op ontkrachte studies en misleidende informatie
  2. mensen met autisme zijn altijd goed in wiskunde of hebben een uitzonderlijk talent
    - geassocieerd met stereotype van “savante” die uitzonderlijk talent heeft (vb. hoge wiskundige of muzikale begaafdheid)
    - geldt voor kleine minderheid > net zo divers als bij mensen zonder autisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

misverstand 5: iedereen heeft wel een beetje autisme

A
  1. algemeen
    - een beetje autisme bestaat niet, of je hebt autisme, of je hebt het niet
    - iedereen heeft kenmerken die lijken op eigenschappen die bij ASS voorkomen ≠ bij mensen met autisme zijn deze kenmerken zeer intens en beïnvloeden hun dagelijks functioneren
  2. kanttekening
    - wetenschappelijke literatuur: ‘het bredere fenotype van autisme’ = kenmerken van ASS, die soms voorkomen bij familieleden van mensen met autisme
    - onjuist en kortzichtig om te zeggen dat “iedereen een beetje autistisch is” > ontkent specifieke behoeften;
    - worden vragen om begrip, aanpassing en ondersteuning minder serieus genomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geschiedenis: Bleuler

A
  1. algemeen
    - 1911: autisme als onderdeel van zijn beschrijving van schizofrenie
    - schizofrenie = groep aandoeningen die zich uiten in verschillende symptomen, waaronder hallucinaties, wanen en cognitieve verstoringen
  2. vier primaire symptomen (de vier A’s):
    - associatieverstoring: problemen met logisch samenvoegen van gedachten
    - affectverklaring: verminderende emotionele expressie
    - ambivalentie: tegengestelede gevoelens of gedachten over hetzelfde onderwerp
    - autisme: terugtrekken in eigen innerlijke wereld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

geschiedenis

A
  1. Leo Kanner en kinderarts Hans Asperger
    - halfweg de jaren 40
    - beschreven onafhankelijk van elkaar aantal kinderen uit hun praktijk
    - Kanner: beeld van klassieke autisme
    - Asperger: het Asperger syndroom (sociaal niet aangepast)
  2. Lorna Wing
    - moeder van een dochter met autisme (≠ kille moeders, maar het gevolg van de noden van haar kind)
    - onderscheid 3 basiskenmerken:
    - moeite om met anderen om te gaan,
    - moeite in communicatie,
    - moeite met verbeelding waardoor ze stroef denken en handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tot en met DSM 5 (2013)

A
  1. verschillende diagnostische benamingen
    - autistische stoornis
    - syndroom van Asperger
    - syndroom van Rett
    - pervasieve ontwikkelingsstoornis PDD-NOS
    - desintegratiestoornis
  2. vaststelling
    - syndroom van Rett hoort niet thuis > medische diagnose (met ruggengraatsverkromming en ademhalingsmoeilijkheden) waarbij autistische gedragingen voorkomen
    - net zo voor desintegratiesyndroom: kinderen die plots na 2 tot 4 jaar terugval vertonen in vaardigheden
    - syndroom van Asperger: normale intelligentie, geen taalachterstand > genialiteit en excentriciteit // lichte variant van autisme en iets om trots op te zijn
    - PDD-NOS is ook verdwenen > weerhouden voor kinderen die niet aan klassieke beeld van autisme beantwoorden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

autismespectrumstoornis (ASS)

A
  1. algemeen
    - nu: wordt de term ASS gebruikt om te verwijzen naar verschillende manieren waarop autisme zich uit
    - lage interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en behandeling blijkt toch telkens gelijkaardig te zijn
  2. geen stoornis
    - autisme is een andere manier van informatieverwerking
    - of neurodivergent > anders, maar dus niet gestoord !!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bekende figuren met autisme

A
  1. Albert Einstein
    - kenmerken in overeenstemming met autisme zoals sociale teruggetrokkenheid en intense focus op specifieke interesse
    - nooit formeel gediagnosticeerd
  2. Isaac Newton
    - sterke focus op zijn werk en zekere sociale afstandelijkheid;
    - autisme-experts: gedachte mogelijk autisme
  3. Nikola Tesla
    - obsessieve aandacht voor details en intense focus
    - unieke manier van denken > geassocieerd met autisme
  4. Anthony Hopkins: diagnose van autisme (Asperger-syndroom)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

algemeen symptomatologie

A
  1. algemeen
    - DSM 5: 2 kerndomeinen
    - symptomen moeten voorkomen binnen beide domeinen;
    - eerste criterium = sociale communicatie en interactie (omvat 3 criteria + alle 3 moeten aanwezig zijn)
  2. criteria:
    - afwijkende wederkerigheid: onvermogen om spontaan vreugde en successen te delen met anderen
    - afwijkende non verbale communicatie: weinig oogcontact, ontbreken van gezichtsuitdrukking, moeite hebben met gebruiken en begrijpen van gebaren
    - moeilijkheden met relaties: moeilijk om vrienden te maken of te onderhouden (bij vrouwen vaker sociale contacten, maar kosten veel energie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

A: beperkingen in de sociale communicatie en interactie (0-1)

A
  1. algemeen
    - aanhoudende beperkingen op drie gebieden van sociale communicatie en interactie
    - onderstaande kenmerken:
  2. beperkte sociale-emotionele wederkerigheid:
    - moeite met initiëren en beantwoorden van sociale interacties
    - beperkte reacties op sociale signalen
    - verminderd vermogen om gevoelens en gedachten te delen, zoals door gespreksuitwisseling of emotioneel inlevingsvermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

A: beperkingen in de sociale communicatie en interactie (2-3)

A
  1. beperkingen in het non-verbale communicatieve gedrag:
    - ongewone oogcontacten, lichaamstaal of gebaren, gezichtsuitdrukkingen
    - moeite met het begrijpen of gebruiken van non-verbale signalen (zoals gezichtsuitdrukkingen)
    - gebrek aan afstemming tussen verbale en non-verbale communicatie
  2. beperkingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties:
    - moeite met het aanpassen van gedrag aan verschillende sociale situaties
    - moeite met het maken van vrienden
    - gebrek aan interesse in leeftijdsgenoten of beperkte interesse in sociale relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

B. beperkt, repetitief gedrag, interesses of activiteiten (0-2)

A
  1. algemeen
    - minstens twee van de volgende kenmerken aanwezig zijn
    - momenteel of in het verleden
  2. stereotype of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of smaak:
    - vb. herhalen van handbewegingen, echolalie (herhalen van woorden of zinnen)
    - of op specifieke manier rangschikken van voorwerpen
  3. hardnekkig vasthouden aan routines, inflexibel vasthouden aan rituelen of een overdreven weerstand tegen veranderingen:
    - moeite met verandering in de dagelijks routine, zoals routes of voedsel
    - extreme paniek bij veranderingen of onverwachte gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

B. beperkt, repetitief gedrag, interesses of activiteiten (3-4)

A
  1. zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn:
    - diepgaande interesse in een specifiek onderwerp, object of activiteit
    - moeite om interesses te delen of over te schakelen naar andere onderwerpen
  2. hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels, of ongebruikelijke belangstelling voor zintuigelijke aspecten van de omgeving:
    - negatieve reacties op geluiden, licht, texturen, temperaturen, of geuren
    - extreem ruiken of voelen aan voorwerpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

symptomatologie (C-E)

A

C. symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege kindertijd
- kenmerken niet altijd direct waarneembaar
- symptomen aanwezig in vroege ontwikkelingsperiode (meestal voor 3e levensjaar), ook als ze pas later volledig zichtbaar worden door verhoogde sociale eisen

D. symptomen veroorzaken significante beperkingen
- beperkingen in het dagelijks functioneren
- vb. op het gebied van sociale omgang, school, werk of andere gebieden van het dagelijks leven

E. de symptomen kunnen niet beter verklaard worden door een verstandelijke beperking of globale ontwikkelingsachterstand
- mentale retardatie en ASS kunnen samengaan > bij diagnose: rekening met niveau van functioneren
- sociaal-communicatieve beperkingen moeten duidelijk boven beperking door verstandelijke beperking uitstijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

moeilijkheden in de omgang met anderen

A
  1. moeite in contact
    - wel willen, maar niet kunnen
    - vooral in minder gestructureerde omstandigheden
    - vooral met leeftijdsgenoten
  2. hechting verloopt anders
    - zoeken contact als ze behoefte hebben, minder om te delen of om ouder te plezieren
    - soms geen verdriet als ouder hen achterlaten en maken minder verschil tussen vreemden en bekenden
  3. kwaliteit van contact is anders
    - bij baby’s: geen oogcontact, steken armpjes niet uit
    - sociale blindheid (blind voor de binnenkant van anderen);
    - kwetsbaar voor pesterijen,
    - vrienden maken is moeilijk
    - men onderscheidt verschillende types (Lorna Wing)
17
Q

verschillende types (Lorna Wing) (1-2)

A
  1. het afzijdige type
    - leggen nauwelijks contact
    - weren contact af, komen onverschillig over
    - instrumenteel contact
    - vaker lagere intelligentie
  2. het passieve of meegaande type
    - geen spontane toenadering naar anderen
    - accepteren wel toenadering
    - acceptabele speelpartners omdat ze volgen
18
Q

verschillende types (Lorna Wing) (3-4)

A
  1. het actief bizarre type
    - heel actief in sociaal contact
    - contact is vreemd, naïef, bizar, ongepast
    - nemen initiatief om te spelen maar dringen hun idee op
    - vaker normaal begaafd
  2. het stijf formalistische type
    - sociale problemen heel subtiel
    - overmatig beleefd en vormelijk
    - sociale naïviteit
    - gebrek aan empathie
    - vaker hoog begaafd
19
Q

moeilijkheden in de communicatie (1-2)

A
  1. vertraagde taalontwikkeling:
    - niet woordenschat of grammatica is het probleem: ze hebben ruime en indrukwekkende woordenschat
    - wel: sociale aspect van taal = het vermogen om gesproken taal en lichaamstaal te gebruiken voor het uitwisselen van betekenissen
  2. kwaliteit van taal is anders:
    - vaardigheden van gedeelde aandacht zoals het wijzen naar dingen, gebruik van handgebaren, oogcontact maken om zo een ervaring te delen > ontbreekt vaak bij jonge kinderen (+ ook geen gelaatsuitdrukkingen om te communiceren)
    - betekenisprobleem: ze leren woorden wel, maar hond wordt enkel gebruikt om de hond van de buren mee te duiden;
    - moeite met woorden met wisselende betekenis: morgen, ik, bank
    - moeite met categorieën: schoolschoenen, strappers
    - moeite met uitdrukkingen, gezegdes en grapjes
    - echolalie of papegaaien
20
Q

moeilijkheden in de communicatie (3-5)

A
  1. beperkt in non verbale taal en lezen van deze taal
    - ze kijken je niet aan (indien wel, kunnen ze niets lezen uit je ogen)
    - ze kunnen jouw lichaamstaal niet lezen
  2. impliciete taal, wat niet gezegd wordt
    - vb. hou nu toch op! waarmee? en nu is het genoeg! wat is genoeg?
    - tekort aan verbeelding om de onuitgesproken bedoeling toe te voegen > typerend voor kinderen met autisme
  3. andere moeilijkheden:
    - problemen met intonatie: eerder monotoon
    - spelregels in taal: beurt afwachten, vraag-antwoord, blijven hangen in eigen verhaal
21
Q

moeilijkheden in de verbeelding

A
  1. fantasiespel
    - vaak nabootsten wat ze op televisie hebben gezien
    - tot fantasiespel komen als volwassene het verhaal voorkauwt, maar in hun spel zit weinig variatie
  2. hun verbeeldingsvermogen is concreet
    - kunnen zich wel iets voorstellen (concreet beeld) > voorstellen van abstracte begrippen: wat is vriendschap? is moeilijk
    - mentale toestanden en van sociale begrippen (eerlijkheid) is moeilijker
    - kunnen moeilijk mogelijkheden zien: uit een beter kan ik drinken
  3. moeilijk zien ‘wat zou kunnen zijn’
    - doorzeuren over wat er gaat gebeuren
    - gevolgen niet kunnen inschatten
    - moeilijk kunnen kiezen
22
Q

stereotype en repetitieve gedragingen

A
  1. algemeen
    - wijze waarop varieert met de leeftijd en IQ
    - weerstand tegen verandering, stereotype gedragingen en rituelen, beperkte interesses en activiteiten zijn nadelen van een gebrekkig verbeeldingsvermogen
  2. stereotype gedragingen zoals wiegen of fladderen met handen
    - stereotiep gebruik van voorwerpen zoals alles doen tollen of alles op een rijtje zetten
    - rituelen zoals bepaalde weg naar kamer volgen of bord eerst drie keer draaien vooraleer te eten
    - weerstand tegen veranderingen: nieuwe jas, andere weg naar oma
    - materialen worden geordend in de kast, maar ook op het bord
23
Q

beperkte interesses

A
  1. algemeen
    - interesses zijn enger en specifieker (vb. uitgestorven dierensoorten)
    - als ze ouder worden > eerder verzamelen, ordenen feiten en gegevens zoals de beursnotering of records
    - delen interesse niet echt met anderen (vb. interesse in wedstrijduitslagen van tennis, maar wil niet zelf tennis of kijken naar wedstrijd)
24
Q

ongewone reacties op zintuigelijke prikkels

A
  1. ongewone reacties
    - reageren niet als je iets zegt
    - reageren niet bij een super hard geluid;
    - reageren wel bij geritsel van papier
  2. andere ongewone reacties:
    - fascinatie voor licht, bewegende voorwerpen en lijnpatronen
    - soms schijnbaar verlaagde pijndrempel of andere gevoeligheid voor warmte en kou
    - overgevoeligheid voor stoffen
25
tekorten maar ook sterktes
1. algemeen - perfectie kan last zijn > inzetten als talent - beperkte interesse zorgt voor doorgedreven specialisatie - oog voor detail = piekvaardigheid die inzetbaar is in de wereld: programmeurs die fouten halen uit code - gevoel van eigenwaarde: oog voor sterke kanten + nuttigs probeert mee te doen 2. toepassing - Temple Grandin: de 'squeeze machine' (drukmachine) > overprikkeling door autisme te verminderen (stevige knuffel): ook voor vee - Stephan Wiltshire: communicatie via tekeningen; - populair als outsider kunstenaar en onder bewonderaars van autistische savants
26
typologie
1. algemeen - er is alleen maar autisme - komt bij elke persoon op unieke manier tot uiting = autisme spectrum - ernst inschatten op verschillende dimensies: 2. niveau's - niveau 1: ondersteuning nodig - niveau 2: substantiële ondersteuning nodig - niveau 3: zeer substantiële hulp nodig
27
verloop
0. algemeen - levenslange neurobiologische ontwikkelingsstoornis - divers verloop dat per persoon sterk kan verschillen - symptomen > vaak in vroege kindertijd zichtbaar, zoals moeite met sociale interactie, beperkte communicatievaardigheden en herhalend gedrag - bij sommigen: kenmerken minder intens naarmate ouder worden, mede door therapieën en ondersteuning 1. puberteit - veranderingen in het leven, zoals school en werk > extra moeilijkheden - sommigen grote vooruitgang in taal en zelfredzaamheid 2. volwassenen - sommigen hebben blijvende steun nodig en anderen hebben succesvolle carrières - spectrumstoornis: verloop is uniek !!
28
comorbiditeit
1. algemeen - verhouding normaal begaafd en verstandelijk beperkt bij autisme > 70 tot 80% van personen met autisme ook verstandelijk beperkt (vroeger 3/4de) - omgekeerd indien verstandelijk beperkt: - licht > 7 tot 10% ook autisme - matig > 16 tot 18% - ernstig > 33 tot 43% 2. ADHD (30 tot 50%) - genetisch onderzoek suggereert bepaalde overlap - opgelet !! soms gelijke symptomen > differentiaaldiagnostiek
29
hoe vaak komt autisme voor?
1. algemeen - jaren 60: 5 op 10.000 - jaren 80: 27 op 10.000 - jaren 90: 60 op 10.000 (0,6%) - vanaf 2000: ±1% (10 tot 20 keer meer dan in jaren 60) 2. volledig spectrum: - gemiddeld 1%, soms uitschieters tot 4% - België: ±117.000 mensen met autismespectrumstoornis, jaarlijks +1.200 diagnoses
30
prevalentie: komt autisme vaker voor dan vroeger?
1. algemeen - geen bewijs voor > kan verklaart worden: - aanpassingen in de diagnostische criteria in de loop van de jaren - betere opsporing - nauwkeurigere en snellere diagnosestelling 2. sprake van overdiagnostiek: vooral iets van de laatste 20 jaar! (ticketjes voor hulp) - extra begeleiding in de klas - verhoogde financiële tegemoetkoming
31
prevalentie: meer bij mannen dan vrouwen?
1. algemeen - verhouding jongens/meisjes is altijd relatief ongewijzigd gebleven: 3 à 4 jongens tegen één meisje - onduidelijkheid over dat verschil 2. verklaring - biologisch minder kwetsbaar? hormonen? genen? - beantwoorden minder aan cliché beeld: willen kinderverzorgster worden, spelen met poppen en fixatie voor popsterren - meisjes imiteren het sociale verkeer meer vanuit verwachtingen
32
prognose
1. algemeen - uiteraard niet te genezen - enkel beter mee leren leven 2. toepassing - prognose afh van ernst symptomen, intellectueel functioneren, taalontwikkeling, vroegtijdige interventie - aanwezigheid van steunend netwerk - een inclusieve gemeenschap !!