Middelgerelateerde- & verslavingsstoornissen Flashcards

(28 cards)

1
Q

misverstanden over middelengebruik en verslaving

A
  1. drugs zijn een probleem van onze huidige Westerse samenleving
    - gebruik van roesverwekkende middelen is van alle tijden en van alle culturen
    - wat op bepaald moment in bepaalde cultuur getolereerd wordt en wat niet, verschilt in alle tijden en (sub)culturen
  2. alleen drugs zijn echt verslavend: verschillende soorten verslavingen (zoals alcoholverslaving, shopverslaving)
  3. cannabis is de vijand: nee, stijging aantal opnames op spoed na alcoholmisbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

misverstand: drugs =/= drugs

A
  1. algemeen
    - het gebruik van sommige psychoactieve middelen in onze samenleving > normaal en niet gezien als druggebruik
    - sommige voorgeschreven door artsen en apothekers
    - andere middelen = illegaal en strafbaar > zelf gevaarlijk en risicovol
  2. toepassing
    - middelen die heel sterk aan elkaar gelijken = verschillende meningen (objectief: praktisch hetzelfde)
    - vb. XTC praktisch hetzelfde als rilatine
    - hoe we ermee omgaan wordt grotendeels maatschappelijk bepaalt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

misverstand: mensen met een verslaving hebben daar zelf schuld aan

A
  1. algemeen
    - verslavingen moeten bij persoon gesitueerd worden > verantwoordelijk of individuele keuze?
    - middelengebruik is niet perse een bewuste keuze !!
  2. toepassing
    - gevolg: redenering dat die mensen eerder in de gevangenis horen > zo vanaf blijven
    - tegenover aanpak waarbij mensen met een verslaving een probleem hebben (moeten geholpen worden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

misverstand: mensen raken verslaafd omdat ze een bepaalde drug lekker vinden

A
  1. algemeen
    - mensen drinken niet omdat ze dorst hebben
    - mensen drinken niet omdat ze bier lekker vinden
    - mensen drinken wel omdat alcohol verdovend werkt
    - mensen drinken wel omdat ze door alcohol hun problemen kunnen beheersen, onderdrukken en vergeten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

symptomatologie

A
  1. algemeen
    - 11 criteria:
    - voldoet aan 2 of 3 criteria = lichte stoornis
    - voldoet aan 4 of 5 criteria = matige stoornis
    - voldoet aan 6 of meer criteria = ernstige stoornis
  2. kanttekeningen
    - spreken over verslaving = misleidend > omdat verslaving niet duidelijk aflijnbaar
    - binnen diagnose = verschillende beelden
    - alles moet geïndividualiseerd worden op basis van: verloop van herstelproces + concrete invulling van verslaving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de criteria zijn (1-6):

A
  1. meer of langduriger gebruik dan het plan was
  2. aanhoudende wens het gebruik te minderen of pogingen hebben gedaan
  3. veel tijd besteden in het verkrijgen, gebruiken en herstellen na gebruik
  4. sterk verlangen om te gebruiken (craving)
  5. verplichtingen op het werk, school of thuis niet nakomen
  6. sociale en interpersoonlijke problemen door het gebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de criteria zijn (7-11):

A
  1. belangrijke activiteiten (sociaal of werk gerelateerd) opgeven door het gebruik
  2. voortdurend gebruik, ook indien fysiek gevaar oplevert
  3. voortdurend gedrag ondanks men weet heeft dat het lichamelijke of psychische problemen met zich mee brengt
  4. grotere hoeveelheden nodig om effect nog te voelen (tolerantie)
  5. het optreden van onttrekkings- en ontwenningsverschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gebruik is (ab)normaal als:

A
  1. wanneer?
    - het gebruik frequenter voorkomt dan normaal
    - het gebruik ernstiger is dan normaal
    - het gebruik langduriger is dan normaal
    - het gebruik tot persoonlijk lijden leidt
    - het gebruik dagdagelijks functioneren verhindert
    - het gebruik verhindert dat men zijn rollen kan opnemen
    - het gebruik een gevaar oplevert voor de betrokkene
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

intoxicatie

A
  1. kenmerken zijn afh van:
    - het middel
    - de dosis
    - de biologische kwetsbaarheid van de gebruiker
    - de verwachtingen van de gebruiker
  2. tekenen van intoxicatie:
    - verwarring
    - strijdlust
    - belemmerd beoordelingsvermogen
    - concentratieverlies
    - belemmerd motorisch- en ruimtelijke vaardigheden
  3. risico: de dood
    - directe biochemische effecten: levercirose, Korsakoff, kanker, ademhalingsproblemen, hartritmestoornissen
    - indirecte psychische effecten: belemmerd oordeelvermogen, gevaarlijk gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

algemeen onttrekkingssyndroom

A
  1. kenmerken
    - wanneer het gebruik (plots) gestaakt wordt > ontstaan allerlei ziekteverschijnselen
    - gevolg: verhindert sociaal en beroepsmatig functioneren
  2. fysieke problemen (‘cold turkey’)
    - koorts, zweten, loopneus
    - slapeloosheid
    - braken, misselijkheid, diarree
    - spierpijnen
    - koude rillingen, kippenvel
  3. psychische problemen
    - bij kalmerende middelen = angstige en depressieve gevoelens
    - bij stimulerende middelen = gevoelens van rusteloosheid en paranoia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onttrekkingssyndroom en onthoudingsverschijnselen

A
  1. onttrekkingssyndroom is voor heel wat mensen bijzonder beangstigende ervaring:
    - reden tot herval
    - reden om het afkicken te verzachten via opname in medische context
  2. onthoudingsverschijnselen of onttrekkingsverschijnselen
    - wijzen erop dat lichaam gewend geraakt is aan de stof = aangepast aan die stof
    - sterk verschillend: het middel, duur van het gebruik en gebruikte hoeveelheid
    - halveringstijd: de tijd die nodig is om concentratie van middel in bloed te halveren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

onthoudingsdelirium

A
  1. betekenis
    - onttrekkingssyndroom bij mensen die langdurig zwaar drinken
    - angstaanjagende visuele en tactiele hallucinaties
    - hevigst de tweede en derde dag > verdwijnt daarna spontaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tolerantie

A
  1. betekenis
    - wijst erop dat het lichaam steeds meer van het verslavend middel nodig heeft om gewenst effect te bereiken
    - steeds minder effect ervaart bij het gebruik van eenzelfde hoeveelheid
    - verschillend naargelang het middel
  2. fysische afhankelijkheid
    - lichamelijke veranderingen door het gebruik, waardoor ‘tolerantie’ en ‘onttrekkingsverschijnselen’ optreden
    - fysische afhankelijkheid ≠ hetzelfde als verslaafd zijn (vb. na operatie: pijnstiller krijgen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

psychische afhankelijkheid

A
  1. betekenis
    - mensen gebruiken het middel om aan hun psychische behoeften te voldoen:
    - men denkt het middel nodig te hebben,
    - men denkt niet meer zonder te kunnen,
    - men denkt voortdurend aan het gebruiken + verkrijgen van het middel
  2. craving of drang en onweerstaanbare behoefte
    - craving = psychisch niet meer zonder kunnen functioneren
    - uitgelokt door: het middel zelf,
    - triggers verbonden met het middel (klassieke conditionering),
    - stress
    - eerst sprake van doelgericht gedrag > evolueert naar gewoontegedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

remissie

A
  1. betekenis
    - wanneer iemand gedurende minste 3 maanden niet meer voldoet aan de criteria
    - uitz. criterium 4: hunkering of craving > iemand in regressie
  2. de DSM 5 onderscheidt:
    - vroege remissie = eerste 12 maanden na verslaving, kans op herval grootst
    - langdurige remissie = langer dan 12 maand niet meer voldoet aan criteria (uitz. criteria 4)
    - mogelijkheid die iemand had om te gebruiken en niet omdat hij in gecontroleerde omgeving zich bevond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

typologie

A
  1. de DSM 5 onderscheidt ook:
    - stoornissen in het gebruik; hierbij gaat het om verslavingsgedrag: craving, het patroon van gebruik
    - stoornissen door het gebruik; intoxicatie door het gebruik, de ontrekkingsverschijnselen, andere stoornissen die met gebruik samenhangen
  2. gebruik en misbruik
    - fasering: niet noodzakelijk chronologie
    - druggebruikers kunnen perioden van zwaar gebruik afwisselen met perioden van onthouding of gecontroleerd sociaal gebruik
17
Q

verschillende vormen van gebruik

A
  1. de eerste ‘normale’ vorm: het experimenteren of incidentieel gebruik
    - gebruik meestal thuis en/of in groepen
    - rol die leeftijdsgenoten spelen is groot
    - gecontroleerd: gevoel van controle, gevoel elk moment te kunnen stoppen
    - recreatief gebruik: goed, euforisch gevoel
    - kan leiden tot intoxicatie (comadrinken)
  2. tweede vorm: het regelmatig gebruik
    - gebruik om stress tegen te gaan (zelfmedicatie)
    - ontkenning van negatieve gevolgen voor zichzelf en hun omgeving
    - tolerantie treedt op
    - zich terugtrekken uit vrienden, school, gezin
    - liegen en manipuleren om gebruik te verbergen
  3. de derde vorm: de verslaving of de afhankelijkheid
    - geen weerstand meer kunnen bieden
    - wil de gevolgen van onthouding vermijden
    - het gebruik neem centrale plaats in in het eigen leven
18
Q

algemeen verslavende middelen

A
  1. verschillende types
    - verslavende en niet-verslavende middelen: de mate waarin deze leiden tot lichamelijke en psychische afhankelijkheid
    - harddrugs en softdrugs: het risico dat aan het gebruik verbonden is
    - legale en niet-legale middelen: het gebruik historisch en cultureel toegelaten wordt
    - stimulerende, verdovende en bewustzijnsveranderende middelen
  2. onderzoek: risico’s (criteria)
    - fysische afhankelijkheid
    - psychologische afhankelijkheid
    - intoxicatie
    - maatschappelijke risico’s
19
Q

verdovende middelen

A
  1. algemeen
    - alcohol (bij hoge dosis)
    - opioïden (vb. opium, heroïne, morfine, coeïne, methadon)
    - anxolitica = angst verlagen
    - tranquilizers = kalmeringsmiddelen
    - verschillende gedaanten: zoals snuiven, spuiten en roken (wit en bruin)
  2. remmende werking op het centraal zenuwstelsel:
    - psychomotorische vertraging
    - sufheid en slaperigheid
    - pijnstillend, relaxerend
    - verminderde stress, piekeren
    - psychische problemen onderdrukken = de verslavende middelen zijn symptoom > aanpak onderliggende problematiek
20
Q

stimulerende middelen

A
  1. algemeen
    - amfetamines, speed, pep, crack en cocaïne
    - cafeïne, nicotine en alcohol (bij lagere dosis)
    - te hoge dosis? = angst en paniek, rusteloosheid, prikkelbaarheid, agressie en dwangmatigheid
  2. stimulerende werking op het centraal zenuwstelsel:
    - men voelt zich energiek en opgewekt
    - men praat veel
    - men ervaart een grotere mentale scherpte
    - men ervaart minder vermoeidheid
    - men is euforisch opgewekt
21
Q

bewustzijnsveranderende middelen

A
  1. algemeen
    - marihuana, cannabis en hasj
    - LSD, paddo’s, inhalantia (lijm, lachgas)
    - gemeenschappelijk: werkzame stof THC > vandaag is THC-gehalte in cannabis 5x zo sterk als in jaren 70
    - te hoge dosis? = paniekaanvallen, hallucinaties en paranoïde wanen
  2. bewustzijnsbeïnvloedende werking:
    - muziek klinkt mooier
    - kleuren lijken feller
    - tijd en ruimte wordt anders ervaren
    - het zich ‘high’ voelen
    - een veranderend oordeelsvermogen
22
Q

algemeen prevalentie: alcohol

A
  1. cijfers
    - 95% van personen die uitgaan dronk het afgelopen jaar alcohol
    - 83% van Belgische werknemers dronk het afgelopen jaar alcohol
    - 39% van de drinkende werknemers (2016) risico op problematisch alcoholgebruik
    - algemene ziekenhuis: 4 op 1.000 patiënten opgenomen omwille hoofdiagnose verband met alcoholgebruik
23
Q

prevalentie: alcohol bij jongeren

A
  1. cijfers leerlingen in secundair onderwijs
    - 50% van de leerlingen dronk afgelopen jaar alcohol (schooljaar 2016-2017)
    - 12% deed dat minstens eenmaal per week tot dagelijks
    - 84% van de 17-18-jarige dronk het afgelopen jaar alcohol (30% regelmatig: minstens eenmaal per week tot dagelijks)
    - regelmatig gebruik > daalde bij laatstejaars en onder jongeren over periode van 10 jaar
  2. cijfers studenten in hoger onderwijs
    - 94% van de studenten dronk het afgelopen jaar alcohol
    - 51% in Vlaanderen (2017) heeft risico op problematisch alcoholgebruik
24
Q

prevalentie: illegale drugs

A
  1. bij personen die illegale drugs gebruikten:
    - 51% gebruikte het laatste jaar cannabis
    - 34% gebruikte het laatste jaar MDMA
    - 25% gebruikte het laatste jaar cocaïne
  2. toepassing
    - gebruik van cannabis bij 12-18-jarigen schommelde het laatste jaar steeds rond hetzelfde percentage
    - 15-16 jaar > scharnierleeftijd voor cannabisgebruik (neemt gevoelig toe)
25
prognose
1. algemeen - de piek voor alcoholproblemen = in veel Westerse landen tussen 18 en 21 jaar, maar veel jongeren groeien daar overheen eens: - ze gaan werken - ze een gezin hebben 2. bij meeste mensen lost de verslaving zichzelf op, tenzij gepaard met: - psychopathologische of andere problemen - het als kind mishandeld of misbruikt te zijn
26
co-morbiditeit
1. psychopathologische problematiek - onderzoek in de VS: - 65% mensen bij wie sprake is van middelenmisbruik > ooit andere psychische stoornis - 51% mensen die ooit psychische stoornis hebben gehad > ook sprake van middelenmisbruik 2. andere stoornissen: - angststoornissen - stemmingsstoornissen - schizofrenie - ADHD
27
co-morbiditeit: verklaringsmodellen
1. de psychische stoornis is de oorzaak van het druggebruik - redenering: door psychische stoornis gaat men makkelijker naar verdovende middelen grijpen - doel: pijnstillende medicatie = psychische pijn en lijden draagbaar maken 2. het druggebruik is de oorzaak van de psychische stoornis - redenering: druggebruik = toxische invloed op de hersenen > blijvende hersenschade - gevolg: psychische stoornis 3. gemeenschappelijke oorzaak voor én het druggebruik én psychiatrische stoornis - oorzaak: socio-economische achterstelling (armoede) of vroegkinderlijke mishandeling
28
co-morbiditeit: conclusie
1. algemeen - samenhang verslaving + psychopathologische problematiek = 'dubbeldiagnose' (of dual disorder) - doorgaans meer klachten, ernstigere klachten en meer beperkingen - sprake van hogere voortijdige uitval tijdens de behandeling (= drop-out) en minder gunstige prognose 2. combi-gebruik (of polygebruik) - samengaan van het gebruik van: - alcohol en amfetamines - alcohol en cannabis - cannabis en amfetamines