LE9 Flashcards

Oefententamen

1
Q

Wat zijn de voorwaarden voor strafbaarheid?
1. menselijke gedraging, wederrechtelijkheid, strafuitsluitingsgronden.
2. menselijke gedraging, deelnemingsvormen, strafuitsluitingsgronden.
3. menselijke gedraging, delictsomschrijving, verwijtbaarheid, wederrechtelijkheid.
4. menselijke gedraging, verwijtbaarheid, wederrechtelijkheid, strafuitsluitingsgronden.

A
  1. menselijke gedraging, delictsomschrijving, verwijtbaarheid, wederrechtelijkheid.
    ==> Zie leereenheid 2 en pagina 43 uit het handboek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stelling is juist?
1. Bij het oplossen van een casus begin je eerst met het ontwikkelen van argumentatie.
2. Na het bepalen dat feit X te maken heeft met het juridische onderwerp Y, ga je de stap in waarin je de vraagstelling preciseert.
3. Het ontwikkelen van een argumentatie bij het oplossen van een casus eindigt met het beschrijven van de geldende rechtsregels.
4. Het oplossen van een casus bevat geen eindconclusie.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Na het bepalen dat feit X te maken heeft met het juridische onderwerp Y, ga je de stap in waarin je de vraagstelling preciseert.
    ==>
    Mbt 2: selecteren en kwalificeren van de gegeven feiten; en daarna: preciseren van de vraagstelling.
    Mbt 4: Het oplossen van een casus bevat geen eindconclusie.
    ==> Zie p. 177 uit het boek Grondslagen: in fase 3 is er een eindconclusie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke uitspraak over strafbare voorbereiding is juist?
1. voorbereiding van mishandeling ex art. 300 lid 1 Sr is strafbaar.
2. voor voorbereiding is geen opzet van de dader vereist.
3. voorbereiding betreft de fase vóór de poging.
4. voorbereiding van een overtreding is strafbaar, mits het strafmaximum van deze overtreding een bepaalde hoogte heeft.

A
  1. voorbereiding betreft de fase vóór de poging.
    ==> Zie leereenheid 6 en hoofdtuk 5 uit het boek Grondtrekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In het Runescape-arrest (NJ 2012/536) oordeelde de Hoge Raad dat virtuele maskers en amuletten (virtuele objecten) beschouwd kunnen worden als:
1. ‘Goed’ in de zin van art. 310 Sr en dan ook vatbaar zijn voor diefstal.
2. Niet zijnde een ‘goed’ in de zin van art. 310 Sr en dan ook niet vatbaar zijn voor diefstal.
3. ‘Goed’ in de zin van art. 310 Sr, maar niet vatbaar voor diefstal.
4. Niet zijnde een ‘goed’ in de zin van art. 310 Sr, maar wel vatbaar voor diefstal.

A
  1. ‘Goed’ in de zin van art. 310 Sr en dan ook vatbaar zijn voor diefstal.
    ==> Zie leereenheid 2 en HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251, NJ 2012/536, m.nt. N. Keijzer (Runescape).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kan worden aangemerkt als schuld in de zin van culpa?
1. Een geringe mate van schuld.
2. Grove onvoorzichtigheid.
3. Schuld in de zin van ‘het gedaan hebben’.
4. Een voorwaarde voor strafbaarheid.

A
  1. Grove onvoorzichtigheid.
    ==> Zie leereenheid 3.3 en p. 68 t/m 79 van het boek Grondtrekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke van de onderstaande stellingen is niet juist?
1. Misdrijven komen ook buiten het Wetboek van Strafrecht voor.
2. Doodslag ex art. 287 Sr is een formeel delict.
3. Een geprivilegieerd delict betreft een strafbepaling die ten opzichte van een bepaald gronddelict een extra bestanddeel heeft dat strafverlichtend werkt.
4. Een gekwalificeerd delict betreft een strafbepaling die ten opzichte van een bepaald gronddelict een extra bestanddeel heeft dat strafverzwarend werkt.

A
  1. Doodslag ex art. 287 Sr is een formeel delict.
    ==> Deze stelling is onjuist. Doodslag is een materieel delict. Zie leereenheid 2.5.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oussama loopt door de stad en wordt lastig gevallen door een onbekende man. Deze sprak Oussama aan en begon hem op luide toon uit te schelden. De man wordt steeds opdringeriger en als Oussama probeert door te lopen, gaat de man voor hem staan. Oussama raakt hevig geïrriteerd en zegt de man opzij te gaan. Omdat hij dat niet doet, heft Oussama zijn hand op en haalt hij uit om de man een fikse klap te geven. De man weet de klap te ontwijken. Hij roept dat hij Oussama aan zal geven wegens poging tot mishandeling. Oussama maakt zich daar niet druk over: hij is ervan overtuigd dat een rechter hem niet zal veroordelen.
Heeft Oussama gelijk?
1. Nee, want wat Oussama deed, was begin van uitvoering van mishandeling in de zin van art. 300 Sr en in dit geval is Oussama strafbaar wegens poging tot mishandeling.
2. Ja, want Oussama kan zich beroepen op noodweer; omdat de man hem lastig viel en voor hem ging staan, bleef voor hem niks anders over dan de man opzij te duwen en te proberen slaan, om zijn weg te kunnen vervolgen.
3. Ja, want mishandeling als genoemd in art. 300 Sr is een overtreding en poging tot overtreding is niet strafbaar.
4. Ja, omdat Oussama de man niet raakte is er sprake van een poging en is hij niet strafbaar voor mishandeling als genoemd in art. 300 Sr.

A
  1. Ja, omdat Oussama de man niet raakte is er sprake van een poging en is hij niet strafbaar voor mishandeling als genoemd in art. 300 Sr.
    ==> Zie artikel 300 lid 5 Sr.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke van onderstaande ‘deelbeginselen’ maken onderdeel uit van het legaliteitsbeginsel?
1. Het lex certa-beginsel, het verbod van terugwerkende kracht, het verbod van gewoonterecht en het verbod van analogie.
2. Het lex certa-beginsel, het pressieverbod, de beginselen van een behoorlijke procesorde en het verbod van analogie.
3. Het lex certa-beginsel, het verbod van terugwerkende kracht, het verbod van détournement de pouvoir en het verbod van analogie.
4. Het lex certa-beginsel, het verbod van terugwerkende kracht, het verbod van gewoonterecht en het verbod van onnodig vernederende en onmenselijke behandeling.

A
  1. Het lex certa-beginsel, het verbod van terugwerkende kracht, het verbod van gewoonterecht en het verbod van analogie.
    ==> Zie leereenheid 1 en p. 46 t/m 49 uit Strafrecht met Mate.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Henk en Yusuf hebben afgesproken om samen op pad te gaan om autoradio’s uit auto’s te gaan stelen en de opbrengst samen te delen. Henk zal op de uitkijk staan als Yusuf het slot van een auto forceert. Yusuf kan dat laatste namelijk sneller dan Henk. Henk zal op zijn beurt de autoradio uit de auto halen. Op een gegeven moment zien ze in een donker steegje een geschikte auto staan. Henk gaat op de uitkijk staan en Yusuf begint het slot te forceren. Als Yusuf halverwege is, wordt hij door een agent betrapt. Henk stond net de andere kant uit te kijken.
Is Henk strafbaar?
1. Nee, want Henk heeft geen enkele gedraging verricht en is in dit geval dus niet strafbaar.
2. Ja, want Henk stond op de uitkijk en kan worden beschouwd als pleger van een (strafbare) poging tot diefstal met braak.
3. Ja, want het op de uitkijk staan van Henk is te beschouwen als medeplichtigheid bij diefstal met braak.
4. Ja, want Henk en Yusuf werkten nauw en bewust samen om autoradio’s te stelen en Henk kan daarom worden beschouwd als medepleger van poging tot diefstal met braak.

A
  1. Ja, want Henk en Yusuf werkten nauw en bewust samen om autoradio’s te stelen en Henk kan daarom worden beschouwd als medepleger van poging tot diefstal met braak.
    ==> Zie leereenheid 8 en par. 6.3.2 in het boek Grondtrekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het boek ‘Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht’ onderscheidt drie doelen van straffen. Welke zijn dit?
1. Het bevorderen van eigenrichting, speciale preventie en generale preventie.
2. Het tegengaan van eigenrichting, speciale preventie en generale preventie.
3. Vergelding, speciale preventie en generale preventie.
4. Vergelding, speciale preventie en het tegengaan van eigenrichting.

A
  1. Vergelding, speciale preventie en generale preventie.
    ==> Zie leereenheid 1 en p. 22 en 23 uit het handboek Grondtrekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke van de onderstaande stellingen is onjuist?
1. Art. 285 lid 1 Sr betreft een typisch ommissiedelict.
2. Een oneigenlijk omissiedelict is een commissiedelict dat door nalaten wordt begaan.
3. Psychische overmacht is een schulduitsluitingsgrond.
4. Poging is enkel strafbaar wanneer het een poging tot het plegen van een misdrijf betreft.

A
  1. Art. 285 lid 1 Sr betreft een typisch ommissiedelict.
    ==> Zie leereenheid 2.5 en p. 49 en 50 van het boek Grondtrekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke van de onderstaande stellingen over strafbare deelneming is juist?
1. De eis van dubbel opzet houdt in dat beide deelnemers opzet op het gronddelict moeten hebben gehad.
2. Het accessoriteitsbeginsel brengt met zich mee dat er een voltooid strafbaar feit (niet slechts een poging of voorbereiding) moet zijn gepleegd.
3. Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist.
4. Medeplegen is geregeld in art. 48 Sr.

A
  1. Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist.
    ==> Zie leereenheid 8 en hoofdstuk 6 uit het boek Grondtrekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke van deze stellingen is onjuist?
1. Het geding in hoger beroep vangt aan met een dagvaarding of een verzoekschrift.
2. Een cassatierechter beoordeelt en beslist in een zaak bij de Hoge Raad.
3. Het geding in cassatie vangt aan met een dagvaarding.
4. De strafrechtspraak kent geen meervoudige kamers.

A
  1. De strafrechtspraak kent geen meervoudige kamers.
    ==> Zie p. 92 uit het boek Grondslagen van het recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke uitspraak over het Porsche-arrest is niet juist?
1. Het arrest heeft betrekking op voorwaardelijk opzet.
2. Het arrest leidde tot invoering van het juridische concept roekeloosheid.
3. Het arrest maakte duidelijk dat de verdachte in die casus zich niet schuldig had gemaakt aan doodslag.
4. Het arrest heeft betrekking op dood door schuld in het verkeer.

A
  1. Het arrest heeft betrekking op dood door schuld in het verkeer.
    ==> Zie leereenheid 3.2.1.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke leer geldt als de heersende causaliteitsleer van de Hoge Raad?
1. causa proxima-theorie
2. leer van de conditio sine qua non (CSQN)
3. voorzienbaarheidsleer
4. leer van de redelijke toerekening

A
  1. leer van de redelijke toerekening
    ==> Zie leereenheeid 2.6
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
1. In art. 287 Sr is schuld een bestanddeel.
2. Voor strafbaarheid op grond van art. 310 Sr is een vorm van opzet vereist.
3. Voor strafbaarheid op grond van art. 300 lid 1 Sr is geen opzet vereist.
4. In art. 308 lid 1 Sr is schuld een element.

A
  1. Voor strafbaarheid op grond van art. 310 Sr is een vorm van opzet vereist.
    ==> Zie leereenheid 3 en par. 3.2 en 3.3 uit het boek Grondtrekken.
17
Q

Wat is géén rechtvaardigingsgrond?
1. Noodweer.
2. Overmacht in de zin van noodtoestand.
3. Wettelijk voorschrift.
4. Noodweerexces.

A
  1. Noodweerexces.
    ==> Zie leereenheid 4 en p. 83 van het boek Grondtrekken.
18
Q

Hoe wordt het leerstuk poging door de Hoge Raad toegepast?
1. In (gematigd) objectieve zin, waarbij de daad centraal staat.
2. In (gematigd) objectieve zin, waarbij de daad en de dader centraal staan.
3. In subjectieve zin, waarbij de dader centraal staat.
4. In subjectieve zin, waarbij de dader en de daad centraal staan.

A
  1. In (gematigd) objectieve zin, waarbij de daad centraal staat.
    ==> Zie leereenheid 6 en par. 5.2 uit het boek Grondtrekken.
19
Q

Wanneer is sprake van noodweerexces?
1. wanneer in een noodweersituatie disproportioneel wordt gehandeld.
2. wanneer men weg had kunnen lopen, maar zich in plaats daarvan tegen een wederrechtelijke aanranding is gaan verdedigen.
3. wanneer men onder invloed van een stoornis te ver gaat in zijn verdediging.
4. wanneer men zich verdedigt op een wijze die onder eigenrichting moet worden geschaard.

A
  1. wanneer in een noodweersituatie disproportioneel wordt gehandeld.
    ==> Zie leereenheid 4 en par. 4.2.2 in het boek Grondtrekken.
20
Q

Christine blijkt na een ‘one-night-stand’ zwanger. Christine wil het kind helemaal niet en is bang dat haar man erachter zal komen. Omdat ze bang is voor een opname in de abortuskliniek, besluit ze de zwangerschap te voldragen, en het kind bij de geboorte meteen te doden. Aldus geschiedt, de baby wordt geboren en meteen na de geboorte bedekt Christine de baby met een kussen, totdat de baby helemaal stil is en niet meer beweegt. Een en ander komt uiteindelijk toch aan het licht. Christine wordt vervolgd.
Welke gevangenisstraf mag de rechter voor dit feit maximaal opleggen?
1. levenslang
2. 30 jaar
3. 15 jaar
4. 9 jaar

A
  1. 9 jaar
    ==> Het gaat hier om kindermoord als genoemd in art. 291 Sr. Hier staat maximaal 9 jaar op.