LE8 Flashcards
Deelneming
Welke stelling is onjuist?
1. Bij medeplichtigheid bij is het irrelevant op welke wijze de behulpzaamheid vorm krijgt.
2. Bij medeplichtigheid bij gaat het om het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen.
3. Voorwaardelijke opzet is genoeg om te voldoen aan de eis van opzet bij medeplichtigheid.
4. Er is sprake van medeplichtigheid alleen in geval van een misdrijf (dus niet bij een overtreding als gronddelict).
- Bij medeplichtigheid bij gaat het om het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen.
==> Dat is medeplichtigheid tot.
A en B mishandelen C. Het slachtoffer wordt aan de mouwen van de jas vastgehouden door A, terwijl B enkele rake klappen uitdeelt aan C.
Dit is een vorm van:
1. Plegen-plegen
2. Medeplegen-medeplegen
3. Plegen-medeplegen
- Plegen-medeplegen
==>
Plegen-medeplegen: een van de daders vervult de delictsomschrijving en de ander kan alleen veroordeeld worden wanneer medepleegconstructie wordt gebruikt.
Welke stelling mbt deelneming is onjuist?
1. Medeplegen en medeplichtigheid bij zijn simultane deelnemingsvormen.
2. Uitlokking en doen plegen zijn consecutieve deelnemingsvormen.
3. Alle deelnemingsvormen eisen dat er sprake is van “dubbel opzet”: persoon A had opzet op zijn samenwerking met B, én opzet op het (mede) door B te plegen grondfeit.
4. Niet bij alle deelnemingsvormen die horen bij deze cursus moet er voldaan zijn aan het accessoriteitsbeginsel: het gronddelict (of een strafbare poging of voorbereiding daartoe) moet daadwerkelijk zijn gepleegd.
- Niet bij alle deelnemingsvormen die horend bij deze cursus moet er voldaan zijn aan het accessoriteitsbeginsel: het gronddelict (of een strafbare poging of voorbereiding daartoe) moet daadwerkelijk zijn gepleegd.
==> Wel allemaal.
==> mbt 1+2:
In geval van gelijktijdige deelneming spreken we van simultane deelnemingsvormen (medeplegen en medeplichtigheid bij). In geval van voorafgaande deelneming spreken we van consecutieve deelnemingsvormen (uitlokking, doen plegen en medeplichtigheid tot).
Marie en haar vriend Bart zijn samen aan het winkelen. Bart loopt rond met het plan een cd-speler te stelen. Marie vraagt hem al een half jaar om een nieuwe cd-speler, omdat haar oude het heeft begeven. Bart vraagt Marie na een paar uur winkelen om alvast de auto uit de verder gelegen parkeergarage op te halen en hem bij de elektronicazaak ‘Het lampje’ op te pikken. Als Marie tien minuten later arriveert, komt Bart naar buiten gehold en stapt snel in. Hij maant Marie snel weg te rijden. Aangezien Marie gewend is aan het ongeduldige karakter van Bart, vermoedt zij niet dat Bart ditmaal gegronde reden heeft om zich snel uit de voeten te maken: hij heeft een cd-speler gestolen uit de elektronicazaak. Zij rijdt nietsvermoedend snel naar huis.
Waarvoor is Marie strafbaar?
1. Voor het medeplegen van de diefstal van de cd-speler.
2. Voor medeplichtigheid aan diefstal van de cd-speler.
3. Voor het doen-plegen van de diefstal van de cd-speler.
4. Voor geen enkel feit.
- Voor geen enkel feit.
==> Er is sprake van medeplegen indien er een nauwe en bewuste samenwerking bestaat bij het plegen van een strafbaar feit. Dit houdt in dat bij elk van de medeplegers ‘dubbel opzet’ aanwezig moet zijn: opzet op de samenwerking en opzet op het plegen van een bepaald strafbaar feit. Uit de casus blijkt dat er van een dergelijk dubbel opzet bij Marie geen sprake is. Ook bij medeplichtigheid dient er sprake te zijn van dubbel opzet: opzet op de ondersteunende rol bij de uitvoering en opzet op een bepaald strafbaar feit. Er is dus geen sprake van medeplegen van of medeplichtigheid aan deze diefstal. Van doen-plegen spreken we indien de doen-pleger een ander persoon een strafbaar feit laat plegen en deze laatste is om wat voor reden dan ook niet strafbaar. Ook hier speelt de eis van dubbel opzet: het opzet van de doen-pleger moet gericht zijn op het plegen van het feit door de onmiddellijke dader en op het feit zelf. Marie had geen opzet op het plegen van de diefstal door Bart, want in het geheel geen opzet op diefstal. Ook zijn er geen redenen om aan te nemen dat Bart niet strafbaar is. Van doen plegen is dus ook geen sprake. Conclusie: Marie heeft geen strafbaar feit gepleegd.
Een glazenwasser laat op verzoek van een inbreker zijn ladder bij een huis achter. Als de inbreker inderdaad de ladder gebruikt om het huis in te klimmen en allerlei zaken uit het huis steelt, waarvoor kan de glazenwasser dan worden gestraft?
1. Wegens doen-plegen van diefstal met inklimming.
2. Wegens medeplegen bij diefstal met inklimming.
3. Wegens medeplichtigheid tot diefstal met inklimming.
4. Als dader van diefstal met inklimming.
- Wegens medeplichtigheid tot diefstal met inklimming.
==> Dit is een typisch voorbeeld van medeplichtigheid tot (voorafgaande medeplichtigheid). Het initiatief ligt bij de inbreker; de glazenwasser ‘verschaft’ hem slechts ‘middelen’ (de ladder) om zijn delict te kunnen plegen. De glazenwasser is medeplichtig tot de diefstal met inklimming (art. 48, sub 2, Sr jo art. 311, eerste lid, sub 5, Sr).
Een volwassene laat zijn tienjarig kind uit een winkel een boek stelen. Kan de volwassene worden gestraft, als hem op basis van artikel 47 Sr diefstal ten laste wordt gelegd?
1. Ja
2. Nee
3. Er is onvoldoende informatie om de vraag te beantwoorden.
- Ja
==>
Ja, de volwassene doet het kind de diefstal plegen (wegens doen-plegen dus). Immers, gelet op de leeftijd van het kind (jonger dan twaalf jaar) is het kind op grond van art. 486 Sv niet strafbaar. Een voorwaarde voor doen plegen is dat de onmiddellijke dader (in dit geval het kind) – om wat voor reden dan ook – niet strafbaar is voor het feit dat de doen pleger (in dit geval de volwassene) ten laste wordt gelegd. Dit is in casu dus het geval.
Welke van de onderstaande personen kunnen als daders van een delict worden aangemerkt?
1. Plegers, medeplegers, doen-plegers en uitlokkers.
2. Plegers, medeplichtigen, uitlokkers en doen-plegers.
3. Medeplichtigen, medeplegers, doen-plegers en uitlokkers.
4. Plegers, medeplegers en medeplichtigen.
- Plegers, medeplegers, doen-plegers en uitlokkers.
==> Volgens art. 47 lid 1 Sr zijn ‘daders’: plegers, medeplegers, doen-plegers en uitlokkers. Medeplichtigen (art. 48 Sr) worden niet als ‘dader’ aangemerkt.
Welke stelling is onjuist?
1. Wanneer de bijdrage van een persoon aan een delict min of meer een ondergeschikte hulphandeling is, wordt gesproken van medeplegen.
2. Indicatoren voor een nauwe samenwerking zijn o.a. (1) Het tonen van initiatief bij bedenken of uitvoeren, (2) Het voeren van regie voor of achter de schermen, (3) Een zekere inwisselbaarheid van de rollen van de dader, (4) Een min of meer toevallig tot stand gekomen rolverdeling.
3. Voorwaardelijke opzet is genoeg om te voldoen aan de eis van dubbele opzet.
4. Alle stellingen zijn juist.
- Wanneer de bijdrage van een persoon aan een delict min of meer een ondergeschikte hulphandeling is, wordt gesproken van medeplegen.
==> Nee, dit zal misschien medeplichtigheid zijn. Bij medeplegen gaat het om een nauwe en bewuste samenwerking.
Casus:
Jan komt erachter dat zijn vriendin hem bedriegt met Kees. Jan zint op wraak en hij benadert zijn neef Mark met het voorstel om samen Kees ‘in mekaar te trappen’. Mark wil zijn familie graag helpen en zegt dat hij het slachtoffer zal vasthouden en dat Jan hem dan met zijn vuisten kan bewerken. De daad wordt diezelfde avond nog bij het woord gevoegd. Op het moment dat Kees zijn huis verlaat grijpt Mark hem van achteren vast en houdt hem onder controle. Dan haalt Jan een mes uit zijn broek en steekt hem meerdere malen in zijn buik en borst. Kees overlijdt ter plekke. Mark is totaal uit het veld geslagen en roept: ‘Wat doe je nou idioot? We zouden hem toch alleen in elkaar slaan?’ Jan geeft toe dat hij het mes heeft meegenomen met het voornemen om Kees dood te steken.
Vul in:
Mark kan… worden veroordeeld voor medeplegen van de moord op Kees. Mark kan… worden veroordeeld voor poging tot medeplegen van zware mishandeling. Mbt moord is er … voldaan aan de eis van opzet op de deelneming; er is … voldaan aan de eis van opzet op het strafbare feit.
- niet… wel… wel… niet
- niet… niet… niet… niet
- wel… ook … wel… ook
- wel… niet … wel… niet
- niet… wel… wel… niet
Casus:
A lokt B uit tot het plegen van een straatroof op C waarbij diens laptop buitgemaakt moet worden. Als C van zijn auto naar kantoor loopt, slaat B toe. Hij probeert de laptop uit de handen van C te rukken, maar deze geeft zich niet zomaar gewonnen en houdt de laptop stevig vast en roept om hulp. B slaat hem daarop hard in het gezicht, waardoor C de laptop loslaat. B geeft het slachtoffer nog enkele vuistslagen en rent daarna hard weg met de laptop.
Welke stelling is juist?
1. A is schuldig aan het uitlokken van diefstal met geweld.
2. A is schuldig aan het doen plegen van diefstal met geweld.
3. A is schuldig aan het uitlokken van diefstal.
4. A is schuldig aan het doen plegen van diefstal.
- A is schuldig aan het uitlokken van diefstal met geweld.
==> Dit gaat om de situatie dat het opzet van de uitgelokte is IETS anders dan die van de uitlokker. Dan is de uitlokker op basis van art. 47 lid 2 mede verantwoordelijk voor de gevolgen. Een normaal mens zal zich realiseren dat een beroving vaak onmogelijk uit te voeren is zonder (bedreiging met) geweld. Er is dan minimaal sprake van voorwaardelijk opzet: de uitlokker heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de uitgelokte geweld zou toepassen.
De eis van psychische omslag geldt bij:
1. Doen plegen
2. Uitlokking
3. Medeplichtigheid
4. 1+2
- Uitlokking
Welke stelling over deelneming is onjuist?
1. Voor doen plegen gelden drie eisen: de uitvoerder is niet strafbaar, dubbel opzet en het gronddelict is gepleegd.
2. Indien de doen pleger niet weet dat de feitelijke uitvoerder straffeloos is, dan is er geen sprake van doen plegen (misschien wel van medeplegen of uitlokken).
3. Indien de feitelijke uitvoerder van een delict zich succesvol beroept noodweerexces, kan er nog steeds sprake zijn van doen plegen.
4. Een enkel verzoek of een aansporing tot het plegen van een strafbaar feit kan, bij straffeloosheid van de uitvoerder, leiden tot doen plegen.
- Indien de doen pleger niet weet dat de feitelijke uitvoerder straffeloos is, dan is er geen sprake van doen plegen (misschien wel van medeplegen of uitlokken).
==> De doen pleger hoeft niet te weten dat de feitelijke uitvoerder straffeloos is en hoeft daar geen opzet op te hebben. Slechts is vereist dat de feitelijke uitvoerder – om wat voor reden dan ook – niet strafbaar is, wat kan zijn door een vervolgingsbeletsel (de feitelijke uitvoerder is bijvoorbeeld nog geen twaalf jaar oud en nog niet strafrechtelijk vervolgbaar – art. 486 Sv), een strafuitsluitingsgrond aan zijn zijde, het ontbreken van opzet enz.
Jan en Piet mishandelen Bart. Jan houdt Bart van achteren aan de mouwen van zijn jas vast terwijl Piet het slachtoffer enkele stompen op het lichaam geeft. Beide aanvallers worden aangehouden en berecht ter zake van mishandeling. Ter terechtzitting geeft Piet toe Bart te hebben mishandeld. Jan stelt zich echter op het standpunt dat hij niet veroordeeld kan worden. Hij heeft immers niemand pijn gedaan met zijn handelen dus kan het niet worden aangemerkt als mishandeling.
In deze casus is er sprake van:
1. Een enkele dader
2. Medeplegen
3. Doen plegen
4. Medeplichtigheid
- Medeplegen
Zie p. 124-125 van het boek
Casus:
Jan komt erachter dat zijn vriendin hem bedriegt met Kees. Jan zint op wraak en hij benadert zijn neef Mark met het voorstel om samen Kees ‘in mekaar te trappen’. Mark wil zijn familie graag helpen en zegt dat hij het slachtoffer zal vasthouden en dat Jan hem dan met zijn vuisten kan bewerken. De daad wordt diezelfde avond nog bij het woord gevoegd. Op het moment dat Kees zijn huis verlaat grijpt Mark hem van achteren vast en houdt hem onder controle. Dan haalt Jan een mes uit zijn broek en steekt hem meerdere malen in zijn buik en borst. Kees overlijdt ter plekke. Mark is totaal uit het veld geslagen en roept: ‘Wat doe je nou idioot? We zouden hem toch alleen in elkaar slaan?’ Jan geeft toe dat hij het mes heeft meegenomen met het voornemen om Kees dood te steken.
Welke stelling is juist?
A. Mark kan worden veroordeeld voor medeplegen van de moord op Kees.
B. Mark kan worden veroordeeld voor poging tot medeplegen van zware mishandeling.
C. Mark kan worden veroordeeld voor poging tot zware mishandeling.
D. Mark kan worden veroordeeld voor medeplegen van zware mishandeling.
B. Mark kan worden veroordeeld voor poging tot medeplegen van zware mishandeling.
==> Zie. p. 130 v/h boek
Welke stelling over deelnemingen is onjuist?
1. De “man achter de schermen” (de intellectuele dader) kan ook worden veroordeeld voor medeplegen.
2. Bij medeplegen is fysieke aanwezigheid van de medepleger op de plek van de uitvoering van het strafbare feit vereist.
3. Het plegen van strafbare feiten met meerdere mensen wordt als ernstiger gezien dan wanneer het delict door één persoon wordt begaan.
4. Alle stellingen zijn juist.
- Bij medeplegen is fysieke aanwezigheid van de medepleger op de plek van de uitvoering van het strafbare feit vereist.
==>
* Volgens het Containerdiefstal-arrest (HR 17 november 1981, NJ 1983/84) en het Moord-op-afstand-arrest van de Hoge Raad, is fysieke (lijfelijke) aanwezigheid van de medepleger op de plek van de uitvoering van het strafbare feit niet vereist.