LE13 Flashcards

Vervolging

1
Q

Welke van deze gevallen beschrijft een klachtdelict:

Art. 167a Sv:
Terzake van een misdrijf, omschreven in artikel 245, 247, 248a, 248d of 248e van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is, stelt het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.

Art. 269 lid 1 Sr:
Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd.

Mogelijke antwoorden:
1. Alleen Art. 167a Sv beschrijft een klachtdelict
2. Alleen Art. 269 lid 1 Sr beschrijft een klachtdelict
3. Beide gevallen beschrijven klachtdelicten
4. Geen van deze artikelen beschrijft een klachtdelict.

A
  1. Alleen Art. 269 lid 1 Sr beschrijft een klachtdelict
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stelling over vervolging is onjuist?
1. De vervolgingsbeslissing is een beslissing van de officier van justitie om de zaak voor te leggen aan een rechter. Vanaf dat moment loopt er een vervolging tegen de betrokken verdachte.
2. Er zijn meerdere manieren om te vervolgen: (a) Het OM betrekt een rechter bij de strafzaak, die zelf een beslissing neemt, na een dagvaarding van de verdachte; (b) een rechter-commissaris beslist over bewaring, en dan begint de vervolging; en (c) tegen een verdachte wordt een strafbeschikking uitgevaardigd.
3. De advocaat generaal heeft autonomie over de vraag of de verdachte wel of geen dagvaarding krijgt, dus of er wel of niet strafvervolging plaatsvindt.
4. Het Parket is de naam van de afdeling van het OM bij een gerecht; Dit is ook de naam van het gebouw waarin het OM in een arrondissement of ressort zetelt.

A
  1. De advocaat generaal heeft autonomie over de vraag of de verdachte een wel of geen dagvaarding krijgt, dus of er wel of niet strafvervolging plaatsvindt.
    ==> Het is de OvJ, niet de advocaat generaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stelling over vervolging is onjuist?
1. De officier van justitie heeft het alleenrecht om te beslissen of er wordt vervolgd, en waarvoor wordt vervolgd (het ten laste te leggen feit).
2. Het opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie de opportuniteit (wenselijkheid) van vervolging mag beoordelen aan de hand van beleidsmatige overwegingen.
3. Een vrouw doet aangifte van bedreiging (art. 285 Sr). Dit delict zou drie weken daarvoor plaatsgevonden hebben in haar woning en zou, volgens haar aangifte, gepleegd zijn door haar buurman. De buurman wordt aangehouden en verhoord, maar ontkent categorisch. Hij is zelfs, zo zegt hij, nog nooit in de woning van zijn buurvrouw geweest. Voor het overige is er geen bewijsmateriaal. Het OM heeft hier een geldige reden voor sepot.
4. Een man mishandelt zijn vrouw bij een uit de hand gelopen woordenwisseling. De vrouw doet aangifte bij de politie, en de man wordt door de politie verhoord en bekent de mishandeling. Enkele maanden later stuurt de vrouw een brief dat ze van de vervolging wil afzien. Ze zijn in therapie en afgelopen maanden hebben zij geen enkele keer ruzie gehad. Het OM heeft hier een geldige reden voor sepot.
5. Een politiesepot is een situatie waarin de politie nav een proces-verbaal geen aangifte registreert, waardoor het OM niet in beeld komt, en daarom geen opsporingsonderzoek en strafvervolging plaatsvinden.

A
  1. Een politiesepot is een situatie waarin de politie nav een proces-verbaal geen aangifte registreert, waardoor het OM niet in beeld komt, en daarom geen opsporingsonderzoek en strafvervolging plaatsvinden.
    ==> Moet zijn:
    Politiesepot: In de praktijk worden veel zaken geseponeerd door de politie, die dan besluit van een strafbaar feit geen proces-verbaal op te maken. Dit politiesepot is niet bij de wet geregeld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Wanneer de OvJ geen vervolgingsrecht heeft, bijv. wegens een vervolgingsbeletsel, is er geen sprake van sepot.
2. Wanneer het OM onvoldoende bewijs heeft, zal dit leiden tot een technisch sepot.
3. De officier van justitie seponeert een zaak die technisch wel tot een veroordeling zou kunnen leiden, maar het maatschappelijke belang vordert geen strafvervolging (meer), of de zaak is niet ernstig genoeg, wordt gesproken van een beleidssepot.
4. Vervolgingsbeletsel is een situatie waarbij vervolging niet toegestaan is, bijvoorbeeld wanneer de verdachte is jonger dan twaalf jaar. Bij een vervolgingsbeletsel heeft de OvJ geen recht (meer) op vervolging. Als hij wel dagvaart, zal de rechter in de einduitspraak concluderen: niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.

A
  1. Wanneer de OvJ geen vervolgingsrecht heeft, bijv. wegens een vervolgingsbeletsel, is er geen sprake van sepot.
    ==> Wel sepot. Dit is een technisch sepot.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de belangrijkste vervolgingsbeletselen (+acronym)?

A

RL VOKIN:
1. Rechtsmacht
2. Leeftijd
3. Verjaring van het vervolgingsrecht
4. Overlijden van de dader
5. Klacht
6. Immuniteit van overheidsorganen
7. Ne bis in idem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een Nederlander gaat op vakantie in Zuid America. Tijdens een LATAM vlucht van Buenos Aires naar Rio de Janeiro mishandelt de Nederlander een andere passagier. Het OM in Nederland dagvaart de Nederlander, met de tll van moord (art. 300 Sr). Ervan uitgaande dat er voldoende bewijs is, wat zal de einduitspraak zijn?
1. Dagvaarding nietig
2. Niet-ontvankelijkheid van het OM
3. Vrijspraak
4. OVAR
5. Veroordeling

A
  1. Veroordeling
    ==>
    De kern van deze vraag is art. 7 lid 1 Sr: De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
    Volgens dit artikel heeft NL wel rechtsmacht, en dus is vervolging mogelijk. Bij voldoende bewijs zal er een veroordeling komen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een Duitser vermoordt een Nederlander in Nigeria. Het OM in Nederland dagvaart de Duitser, met de tll van moord (art. 289 Sr). Ervan uitgaande dat er voldoende bewijs is, wat zal de einduitspraak zijn?
1. Dagvaarding nietig
2. Niet-ontvankelijkheid van het OM
3. Vrijspraak
4. OVAR
5. Veroordeling

A
  1. Veroordeling
    ==>
    De kern van deze vraag is art. 5 lid 1 Sr:
    De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, een Nederlandse ambtenaar, een Nederlands voertuig, vaartuig of luchtvaartuig, voor zover op dit feit naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
    Volgens dit artikel heeft NL wel rechtsmacht, en dus is vervolging mogelijk. Bij voldoende bewijs zal er een veroordeling komen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stelling over rechtsmacht is onjuist?
1. Het territorialiteitsbeginsel houdt in dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt (art. 2 Sr).
2. Een aanslag op de koning (art. 92 Sr) is in NL strafbaar ook als het feit buiten Nederland plaatsvindt.
3. In de gevallen van art. 5 en 7 Sr vloeit de Nederlandse rechtsmacht voort uit het personaliteitsbeginsel.
4. Het Azewijnse paard -arrest (HR, 1915) gaat over het territorialiteitsbeginsel (rechtsmacht). In casu werd door de Hoge Raad de leer van de lichamelijke gedraging aangenomen, in plaats van de leer van het instrument.

A

==> moet zijn:
4. Het Azewijnse paard -arrest (HR, 1915) gaat over het territorialiteitsbeginsel (rechtsmacht). In casu werd door de Hoge Raad de leer van het instrument aangenomen, in plaats van de leer van de lichamelijke gedraging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stelling over rechtsmacht is onjuist?
1. Normaliter wordt de locus delicti door de leer van de lichamelijke gedraging bepaald. In het Azewijnse paard -arrest (HR, 1915) is bepaald dat het feit dat iemand zich ten tijde van een misdrijf in een bepaald land bevindt, niet af doet van het feit dat ook een ander land als locus delicti van worden aangemerkt indien men dmv een bepaald instrument handelt.
2. In het arrest (HR, 1988) NJ 1999, 221 – Vervolging in Nederland en België gepleegd feit - is bepaald dat indien een strafbaar feit deels in Nederland en deels buiten Nederland is gepleegd, op grond van art. 2 Sr vervolging in Nederland mogelijk is, ook ten aanzien van de van het deel dat buiten Nederland is gepleegd.
3. In het arrest (HR, 1988) NJ 1999, 221 – Vervolging in Nederland en België gepleegd feit - is bepaald dat indien een strafbaar feit deels in Nederland en deels buiten Nederland is gepleegd, de Nederlandse strafwet van toepassing is, ongeacht de strafbaarheid strafbaarheid naar Belgisch recht.
4. Het Nederlandse strafrecht is van toepassing op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, voor zover op dit feit een gevangenisstraf van ten minste vier jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

A
  1. Het Nederlandse strafrecht is van toepassing op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, voor zover op dit feit een gevangenisstraf van ten minste vier jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
    ==> Moet zijn: 8 jaren, niet 4 jaren
    Zie art. 5 Sr.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling mbt vervolgingsbeletselen is onjuist?
1. Kinderen jonger dan 12 kunnen wel staande gehouden, aangehouden en opgehouden worden voor onderzoek, maar kunnen niet vervolgd worden.
2. Misdrijven waarop 12 jaar of meer gevangenisstraf is gesteld en bepaalde zedendelicten met minderjarigen verjaren niet.
3. Overtredingen verjaren na 2 jaar, en misdrijven die verjaren kennen verjaringstermijnen van zes, twaalf of twintig jaar.
4. De verjaringstermijn begint in de regel op de dag na die waarop het feit is gepleegd.

A
  1. Overtredingen verjaren na 2 jaar, en misdrijven die verjaren kennen verjaringstermijnen van zes, twaalf of twintig jaar.
    ==> moet zijn:
    Overtredingen verjaren na 3 jaar (art. 70 lid 1 Sr)
    ==>
    Mbt 1: Dit op basis van art. 486 en 487 Sv
    Mbt 4: zie art. 71 Sr
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stelling mbt vervolgingsbeletselen is onjuist?
1. Het recht tot strafvordering vervalt bij de dood van de verdachte.
2. Het doel van klachtdelicten is dat een slachtoffer in een beperkt aantal gevallen kan voorkomen dat een door hem niet gewenste vervolging wordt begonnen. Als hij geen klacht indient, kan het OM niet overgaan tot vervolging.
3. De Nederlandse Staat heeft immuniteit en kan geen strafbare feiten plegen. Dat is bepaald in het Volkel-arrest. Deze algehele immuniteit geldt niet voor provincies en gemeenten.
4. 2+3

A
  1. Het doel van klachtdelicten is dat een slachtoffer in een beperkt aantal gevallen kan voorkomen dat een door hem niet gewenste vervolging wordt begonnen. Als hij geen klacht indient, kan het OM niet overgaan tot vervolging.
    ==> Het OM kan wel overgaan tot vervolging, echter als er geen klacht wordt ingediend en de officier van justitie start toch een vervolging tegen de verdachte wegens een klachtdelict, wordt deze door de strafrechter niet-ontvankelijk verklaard.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Jan wordt vervolgd voor eenvoudige belediging (art. 266 Sr). Zijn slachtoffers zijn nooit geïdentificeerd, en blijven onbekend. Ervan uitgaande dat er voldoende bewijs is, wat zal de einduitspraak zijn?
1. Dagvaarding nietig
2. Niet-ontvankelijkheid van het OM
3. Vrijspraak
4. OVAR
5. Veroordeling

A
  1. Niet-ontvankelijkheid van het OM
    ==>
    Art. 266 Sr is een klachtdelict. Als de slachtoffers onbekend zijn, is er dus geen klacht ingediend. Dit is een vervolgingsbeletsel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stelling is juist?
Stelling A:
Wanneer de OvJ een strafbeschikking heeft opgelegd, en de daarin opgenomen sanctie ook ten uitvoer is gelegd, kan later niet vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
Stelling B:
Wanneer een transactie is overeengekomen en de verdachte heeft voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden, kan later niet vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist.
2. Alleen stelling B is juist.
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

A
  1. Beide stellingen zijn juist.
    ==> Ne bis in idem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Na de einduitspraak veroordeling kan niet opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
2. Na de einduitspraken niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en schorsing der vervolging kan niet opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
3. Na de einduitspraken vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging kan niet opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
4. Na de einduitspraken nietigheid van de dagvaarding en onbevoegdheid rechter kan opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.

A
  1. Na de einduitspraken niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en schorsing der vervolging kan niet opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
    ==> Kan wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is geen beginsel van een behoorlijke procesorde?
1. Gelijkheidsbeginsel
2. Beginsel van redelijke en billijke belangenafweging
3. Beginsel van zuiverheid van oogmerk
4. Zorgvuldigheidsbeginsel
5. Vertrouwensbeginsel

A
  1. Zorgvuldigheidsbeginsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een bestuurder van een personenauto wordt op de snelweg aangehouden omdat hij de maximumsnelheid met 50 km/u overschrijdt. Terwijl de opsporingsambtenaren proces-verbaal staan op te maken, passeren er minstens drie auto’s die nog harder rijden dan de aangehoudene. Hij vindt het niet eerlijk dat hij er door de politie wordt uitgepikt en dat de snelheidsovertredingen van anderen kennelijk onbestraft blijven.
De bestuurder vindt dat… (vul in) is geschonden; dit beginsel wordt in dit specifieke geval… (vul in) geschonden.
1. het gelijkheidsbeginsel… niet
2. het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging … wel
3. het fair-play-beginsel… wel
4. het zorgvuldigheidsbeginsel… niet
5. het vertrouwensbeginsel… niet

A
  1. het gelijkheidsbeginsel… niet
17
Q

De opsporingsambtenaar is bij een grootscheepse controle op de deugdelijkheid van motorvoertuigen belast met de inspectie van de stilgehouden motoren. Alle motoren worden aan een grondig technisch onderzoek onderworpen. Hij is een bewonderaar van het merk Harley-Davidson. Bij geconstateerde overtredingen bij motororen van dat merk maakt hij slechts een praatje met de bestuurder van de motor. Bestuurders van andere merken motoren krijgen bij gebleken ondeugdelijkheid echter allen een proces-verbaal.
De bestuurder van andere merken motoren vinden dat het… (vul in) is geschonden; dit beginsel wordt in dit specifieke geval… (vul in) geschonden.
1. het gelijkheidsbeginsel… wel
2. het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging … wel
3. het van détournement de pouvoir… wel
4. het fair play beginsel… niet
5. het vertrouwensbeginsel… niet

A
  1. het gelijkheidsbeginsel… wel
18
Q

Jan rijdt met zijn auto over de snelweg en is laat voor een sollicitatiegesprek. Hij overschrijdt meerdere malen fors de maximumsnelheid en bumperkleeft bij een langzamere weggebruiker. Twee politieagenten in een onopvallende politieauto zijn hiervan getuigen en houden Jan staande door hem naar de vluchtstrook te dirigeren.
Stel: Jan legt de agenten uit dat hij normaal een rustige chauffeur is, maar nu een belangrijk sollicitatiegesprek had. De agenten besluiten om met de hand over het hart te streken. Ze delen Jan mede dat zij het feit voor één keer door de vingers zullen zien. Jan vervolgt opgelucht zijn weg. Enkele maanden later ontvangt hij een dagvaarding. Bij de terechtzitting voert hij het verweer dat hem door de verbaliserende agenten is toegezegd dat hij niet vervolgd zou worden.
Jan vindt dat… (vul in) is geschonden; dit beginsel wordt in dit specifieke geval… (vul in) geschonden.
1. het gelijkheidsbeginsel… niet
2. het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging … wel
3. het fair-play-beginsel… niet
4. het zorgvuldigheidsbeginsel… wel
5. het vertrouwensbeginsel… wel

A
  1. het vertrouwensbeginsel… wel
19
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De beginselen van behoorlijke procesorde zijn ongeschreven, buitenwettelijke beginselen. De Hoge Raad bepaalde dat elke vervolgingsbeslissing de toets aan deze beginselen moet doorstaan.
2. Transactie (art. 74 Sr) is een sepot waarbij de verdachte aan voorwaarden moet voldoen, zoals het betalen van een geldbedrag (boete), vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade, of het volgen van een leer traject.
3. Transactie mag alleen worden aangeboden in geval de betreffende persoon wordt verdacht van een overtreding of een misdrijf waarop niet meer dan twee jaar gevangenisstraf is gesteld.
4. Transacties zijn alleen toegestaan in geval van een beleidssepot, niet in geval van een technisch sepot. In dat laatste geval moet de OvJ onvoorwaardelijk seponeren.

A
  1. Transactie mag alleen worden aangeboden in geval de betreffende persoon wordt verdacht van een overtreding of een misdrijf waarop niet meer dan twee jaar gevangenisstraf is gesteld.
    ==> 6 jaar
20
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De OvJ kan in een strafbeschikking de volgende straffen en maatregelen opleggen: taakstraf, geldboete, onttrekking aan het verkeer, schadevergoeding, ontzegging van rijbevoegdheid.
2. Een opsporingsambtenaar is bevoegd om in een strafbeschikking een geldboete tot 350 Euro aan mensen vanaf 18 jaar op te leggen.
3. Aanwijzingen zijn voorwaarden bij een strafbeschikking, waar een verdachte aan moet voldoen.
4. Een strafbeschikking kan alleen worden uitgevaardigd in geval van verdenking van een overtreding.

A
  1. Een strafbeschikking worden uitgevaardigd alleen in geval van verdenking van een overtreding.
    ==>
    Moet zijn:
  2. Een strafbeschikking worden uitgevaardigd alleen in geval van verdenking van een overtreding of van een misdrijf waarop naar de wet niet meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld, en de zaak moet eenvoudig van aard zijn.
21
Q

Jan wordt vervolgd voor poging tot een misdrijf waarvoor 7 jaar gevangenisstraf doodslag kan worden opgelegd. Het is een eenvoudige zaak, waarbij Jan heeft bekend en er ruim voldoende ander bewijs is.
Mag de OvJ een strafbeschikking uitvaardigen?
1. Nee, in geen geval.
2. Nee, maar hij mag wel een transactie aanbieden.
3. Ja.
4. Ja, indien Jan akkoord gaat

A
  1. Nee, in geen geval.
    ==>
    Bij poging geldt een vermindering van 1/3 van de straf, dus is de maximale straf onder de 6 jaar.
    Een strafbeschikking is alleen mogelijk in geval van verdenking van een overtreding of van een misdrijf waarop naar de wet niet meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld (art. 257a lid 1 Sv ).
    Echter, dit gaat om het gronddelict. En dus wordt hier uitgegaan van 7 jaar, en is geen strafbeschikking mogelijk.
22
Q

Jan wordt verdacht van opruiing. Het is een simpele zaak, en er is ruim voldoende, zeer betrouwbaar bewijs. De OvJ stuurt een strafbeschikking per post zonder contact gehad te hebben met Jan. Hij legt een geldboete op van 3000 Euro.
Welke stelling is onjuist?
1. De procedure van strafbeschikking is correct verlopen.
2. Wanneer de verdachte geen verzet instelt tegen een strafbeschikking, kan de strafbeschikking veertien dagen na toezending ervan of na uitreiking ervan in persoon ten uitvoer worden gebracht. Na 14 dagen vervalt het recht op verzet.
3. Tekent de ontvanger van een strafbeschikking verzet aan, dan wordt dit behandeld door de rechtbank. De in de oproep opgenomen omschrijving van het feit wordt gezien als de tenlastelegging. Wanneer de rechter de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart of de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt, vernietigt hij de strafbeschikking.
4. Bij een transactie is de verdachte niet verplicht om te voldoen aan de voorwaarden van de transactie. Bij een strafbeschikking wel (tenzij hij verzet aantekent).

A
  1. De procedure van strafbeschikking is correct verlopen.
    ==>
    In sommige gevallen moet de OvJ de verdachte voorafgaand aan de strafbeschikking horen (art. 257c lid 1 Sv), bijv. bij het opleggen van een taakstraf of bij een geldboete hoger dan 2000 Euro (art. 257c lid 2 Sv).
23
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij het nemen van vervolgingsbeslissingen en bij het bepalen van de strafeis ter terechtzitting hanteert de OvJ de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen; dat is een door het college van procureurs-generaal opgesteld document dat een richtsnoer vormt voor de officieren van justitie, tbv voorspelbaarheid en rechtszekerheid.
2. Het is wenselijk om daders van strafbare feiten snel na het strafbare feit te straffen, want op deze manier voelt de dader meteen de gevolgen van zijn gedrag en zal ook de samenleving het gevoel hebben dat er daadwerkelijk werk wordt gemaakt van het bestraffen van strafbare feiten.
3. ZSM-afdoening staat voor Zorgvuldig, Snel en op Maat. Kenmerkend voor de ZSM-aanpak is dat naast het OM ook andere instanties zoals de politie, reclassering, de raad voor de kinderbescherming en Slachtofferhulp Nederland worden betrokken. In overleg bepalen zij wat de beste manier is om het strafbare feit af te doen.
4. Als de gedagvaarde persoon meent dat het OM de verkeerde persoon gedagvaard, zal hij dit aan de rechter moeten uitleggen, hetgeen (indien correct) zal leiden tot vrijspraak.

A
  1. Als de gedagvaarde persoon meent dat het OM de verkeerde persoon gedagvaard, zal hij dit aan de rechter moeten uitleggen, hetgeen (indien correct) zal leiden tot vrijspraak.
    ==>
    * Een verdachte kan bezwaar aantekenen tegen een dagvaarding die naar zijn mening ten onrechte naar hem is uitgegaan (art. 262 Sv). Mogelijke redenen zijn:
    o Het OM heeft de verkeerde persoon gedagvaard
    o De verdachte heeft al een sepotmededeling ontvangen
    o Er is naar de mening van de verdachte onvoldoende wettig bewijs om een veroordeling te kunnen dragen.
    Bij succesvol bezwaar zal de rechter verdachte op voet van art. 262 lid 5 Sv buiten vervolging stellen.
24
Q

Wat is geen reden voor de bezwaarschriftprocedure tegen een dagvaarding?
1. Het OM heeft de verkeerde persoon gedagvaard
2. De verdachte heeft al een sepotmededeling ontvangen
3. Er is naar de mening van de verdachte onvoldoende wettig bewijs om een veroordeling te kunnen dragen.
4. De verdachte is jonger dan 12 jaar.

A
  1. De verdachte is jonger dan 12 jaar.
25
Q

Welke stelling mbt de bezwaarschriftprocedure tegen dagvaarding is onjuist?
1. Er vindt geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaats.
2. Er wordt door de raadkamer van de rechtbank die het bezwaarschrift moet behandelen, slechts getoetst of er redenen zijn om aan te nemen dat een vervolging waarschijnlijk niet zal kunnen resulteren in een veroordeling.
3. Bij succesvol bezwaar zal de rechter verdachte vrijspreken.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Bij succesvol bezwaar zal de rechter verdachte vrijspreken.
    ==>
    Moet zijn:
    * Bij succesvol bezwaar zal de rechter verdachte op voet van art. 262 lid 5 Sv buiten vervolging stellen
26
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De procedure in artikelen 12-12i Sv is een rechtelijke doorbreking van het opportuniteitsbeginsel.
2. Reparatoire sancties beogen het herstellen van de rechtmatige toestand.
3. Jan rijdt met zijn auto tien km/uur te hard en wordt gefotografeerd. Hij krijgt een acceptgirokaart toegestuurd met het verzoek het daarop vermelde bedrag te betalen. Dit is een vorm van een strafbeschikking.
4. Bij transactie geldt dat indien de verdachte niet op een transactievoorstel ingaat, dan dient het OM de zaak aan de (straf)rechter voor te leggen, waarbij het bij een strafbeschikking anders is: Indien een verdachte het niet eens is met een strafbeschikking, dan dient hij zelf in actie te komen, door het aantekenen van verzet bij het OM.

A
  1. Jan rijdt met zijn auto tien km/uur te hard en wordt gefotografeerd. Hij krijgt een acceptgirokaart toegestuurd met het verzoek het daarop vermelde bedrag te betalen. Dit is een vorm van een strafbeschikking.
    ==>
    . Dit is een administratieve sanctie. Gevolg hiervan is dat niet de regels van het strafproces van toepassing zijn, maar die van het bestuursrecht.
27
Q

Lees deze stellingen:
A. Niet alleen het OM en opsporingsambtenaren zijn bevoegd om een strafbeschikking uit te vaardigen, maar ook bestuursorganen zoals gemeentebesturen en besturen van waterschappen. Bij een transactie is dit anders; alleen het OM is bevoegd.
B. Indien een sanctie, die opgelegd kan worden ter zake van een gedraging, punitief (d.w.z. leedtoevoegend) van aard is, gelden de eisen die het EVRM aan een strafproces stelt (art. 6 EVRM), ook indien de procesgang nationaal als bestuursrechtelijk wordt betiteld.

Welke stelling is juist?
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Beide stellingen zijn juist
28
Q

De rechter toetst bij een bezwaarschrift tegen de dagvaarding:
1. of de verdachte schuldig is.
2. of de verdachte het feit begaan heeft.
3. of er (on)voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan.
4. of er (on)voldoende aanwijzing van schuld bestaat.

A
  1. of er (on)voldoende aanwijzing van schuld bestaat.
    ==> Zie artikel 262, vijfde lid, Sv en par. 9.10.
29
Q

De rechter toetst een sepotbeslissing van het OM in een beklagprocedure:
1. alleen op de haalbaarheid.
2. alleen op de opportuniteit.
3. op de haalbaarheid en de opportuniteit.
4. marginaal.

A
  1. op de haalbaarheid en de opportuniteit.
    ==>
    Zie par. 9.10.
30
Q

Jason wordt gedagvaard wegens een mishandeling. Tijdens een avondje stappen heeft hij, onder invloed van een indrukwekkende hoeveelheid alcohol, ruzie gezocht met een aantal toevallige voorbijgangers op straat. Daarbij zijn over en weer flinke klappen gevallen. Aan het begin van de zitting uit Jason zijn verontwaardiging over het feit dat hij als enige voor de rechter moet verschijnen. Hij heeft immers zelf ook een blauw oog overgehouden aan het incident en begrijpt niet dat de man die daarvoor verantwoordelijk is vrijuit gaat. Zijn advocaat verzoekt de politierechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.

Op welk beginsel van een behoorlijke procesorde doen Jason en zijn advocaat een beroep? En heeft dit beroep kans van slagen?

  1. Gelijkheidsbeginsel … weinig kans
  2. Beginsel van redelijke en billijke belangenafweging … goede kans
  3. Fair play … goede kans
  4. Zorgvuldigheidsbeginsel… weinig kans
  5. Vertrouwensbeginsel… weinig kans
A
  1. Gelijkheidsbeginsel … weinig kans
    ==>
    Jason en zijn advocaat beroepen zich op het gelijkheidsbeginsel. Een beroep op dit beginsel heeft weinig kans van slagen. Het Openbaar Ministerie mag bij het nemen van vervolgingsbeslissingen geen willekeur toepassen, maar dat betekent niet dat ieder verschil in strafrechtelijke benadering ongerechtvaardigd is. Uit de casus blijkt al dat het Jason is geweest die de gewelddadige confrontatie heeft uitgelokt. Zeer waarschijnlijk zijn er ook andere verschillen, zoals het aandeel in het geweld of het opgelopen letsel, die de beslissing rechtvaardigen om Jason wel te vervolgen en de andere betrokkenen niet.
    Zie par. 9.5 Grondtrekken.
31
Q

Masha en Rogier maken zich al jarenlang zorgen over hun meerderjarige dochter Jolien, die kampt met psychische problemen en diverse verslavingen. Ze besluiten dat het zo niet langer kan en doen een dringend beroep op hun dochter om hulp te accepteren. Hun dochter is echter niet gediend van deze goedbedoelde bemoeienis. Een fikse ruzie is het gevolg. Jolien kan haar woede niet beheersen en smijt met grof geweld een stoel dwars door de ruit van de woonkamer de voortuin in. De buren, reeds gealarmeerd door het geschreeuw, hebben alles gezien. Ze waarschuwen de politie, die eenmaal ter plaatse Jolien arresteert. Masha en Rogier worden gehoord als getuigen. Ze verklaren dat ze zich ernstig zorgen maken om hun dochter. Ze willen niets liever dan hulp voor haar. Een aangifte van vernieling vinden ze dan ook niet nodig.
Staat het de officier van justitie vrij om Jolien, ondanks het gebrek aan aangifte, te vervolgen voor vernieling?
1. Ja, op grond van het opportuniteitsbeginsel staat het de officier vrij om Jolien te vervolgen.
2. Ja, nu zowel Masha en Rogier als de buren hebben gezien wat er is gebeurd, is er voldaan aan het bewijsminimum en moet de officier Jolien vervolgen.
3. Nee, de officier kan Jolien niet vervolgen omdat haar ouders dit niet willen.
4. Nee, de psychische problemen van Jolien zijn een vervolgingsbeletsel.

A
  1. Nee, de officier kan Jolien niet vervolgen omdat haar ouders dit niet willen.
    ==> Vernieling is een relatief klachtdelict (artikel 353 Sr jo. 316 Sr.) Dit betekent dat de officier enkel een vervolgingsrecht heeft als Masha of Rogier een klacht indienen. Zie ook paragraaf 9.4 onder e.
    Zie lid 2 van Art 316 Sr : daar is de klacht-bepaling en alleen in geval van speciale relaties, waaronder bloedverwanten, dus ook dochters.
32
Q

Beoordeel de volgende stellingen:
1. Wanneer een officier van justitie beslist om af te zien van vervolging, gaat de verdachte volledig vrijuit.
2. Wanneer een officier de zaak afdoet met een strafbeschikking, kan hij of zij zowel straffen als maatregelen opleggen.
Mogelijke antwoorden:
1. Beide stellingen zijn juist.
2. Alleen stelling 1 is juist.
3. Alleen stelling 2 is juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alleen stelling 2 is juist.
    ==>
    Stelling 1 is onjuist. De officier van justitie kan aan een beslissing om van vervolging af te zien voorwaarden verbinden, zoals de verplichting tot het betalen van een geldboete (transactie). Zie artikel 74 Sr en paragraaf 9.6.
    Stelling 2 is juist. Zie paragraaf 9.7.
33
Q

Door middel van een e-mailbericht, verstuurd vanuit Saoedi-Arabië, weet een Amerikaan van zijn werkgever in Nederland € 50.000 los te krijgen onder het valse voorwendsel dat hij – door dit bedrag te storten in een liefdadigheidsfonds – voor zijn werkgever een grote order van een denkbeeldige Arabische opdrachtgever in de wacht kan slepen.

Is de Nederlandse strafwet van toepassing? Zo ja, op grond van welke wetsbepaling en welk rechtsmachtbeginsel ligt daaraan ten grondslag?

  1. Nee, de Nederlandse strafwet is niet van toepassing.
  2. Ja, de Nederlandse strafwet is van toepassing op grond van art. 2 Sr.
  3. Ja, de Nederlandse strafwet is van toepassing op grond van art. 3 Sr.
  4. Ja, de Nederlandse strafwet is van toepassing op grond van art. 4 Sr.
  5. Ja, de Nederlandse strafwet is van toepassing op grond van art. 5 Sr.
  6. Ja, de Nederlandse strafwet is van toepassing op grond van art. 6 Sr.
  7. Ja, de Nederlandse strafwet is van toepassing op grond van art. 7 Sr.
A
  1. Ja, de Nederlandse strafwet is van toepassing op grond van art. 2 Sr.
    ==> In casu is de Nederlandse strafwet van toepassing en wel op grond van art. 2 Sr, waarin het territorialiteitsbeginsel is opgenomen. De werknemer ‘beweegt’ zijn werkgever tot ‘afgifte’ van € 50.000 door middel van het e-mailbericht. Dat e-mailbericht werkt als instrument in Nederland (vergelijk de casus met het arrest Azewijnse paard).
34
Q

Is de volgende bewering correct?
Als Nederland geen rechtsmacht heeft, betekent dat automatisch dat er ook geen relatief bevoegde rechter is om over de zaak te oordelen.
1. Ja, als Nederland zich vanwege het ontbreken van rechtsmacht niet met de zaak mag bemoeien, geldt dat ook voor de rechter.
2. Nee, er is altijd een bevoegde rechter.

A
  1. Nee, er is altijd een bevoegde rechter.
    ==> Er is altijd een relatief bevoegde rechter, namelijk de rechtbank Amsterdam (art. 5 Sv). Het zou ook niet logisch zijn als er geen bevoegde rechter zou bestaan, want indien de OvJ de zaak – ondanks het ontbreken van de rechtsmacht – toch aanbrengt, zal er toch een rechter moeten zijn die over deze zaak oordeelt. Het rechterlijk oordeel moet in dat geval dan zijn dat de OvJ niet ontvankelijk is in de vervolging.