LE13 Flashcards
Vervolging
Welke van deze gevallen beschrijft een klachtdelict:
Art. 167a Sv:
Terzake van een misdrijf, omschreven in artikel 245, 247, 248a, 248d of 248e van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is, stelt het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.
Art. 269 lid 1 Sr:
Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen Art. 167a Sv beschrijft een klachtdelict
2. Alleen Art. 269 lid 1 Sr beschrijft een klachtdelict
3. Beide gevallen beschrijven klachtdelicten
4. Geen van deze artikelen beschrijft een klachtdelict.
- Alleen Art. 269 lid 1 Sr beschrijft een klachtdelict
Welke stelling over vervolging is onjuist?
1. De vervolgingsbeslissing is een beslissing van de officier van justitie om de zaak voor te leggen aan een rechter. Vanaf dat moment loopt er een vervolging tegen de betrokken verdachte.
2. Er zijn meerdere manieren om te vervolgen: (a) Het OM betrekt een rechter bij de strafzaak, die zelf een beslissing neemt, na een dagvaarding van de verdachte; (b) een rechter-commissaris beslist over bewaring, en dan begint de vervolging; en (c) tegen een verdachte wordt een strafbeschikking uitgevaardigd.
3. De advocaat generaal heeft autonomie over de vraag of de verdachte wel of geen dagvaarding krijgt, dus of er wel of niet strafvervolging plaatsvindt.
4. Het Parket is de naam van de afdeling van het OM bij een gerecht; Dit is ook de naam van het gebouw waarin het OM in een arrondissement of ressort zetelt.
- De advocaat generaal heeft autonomie over de vraag of de verdachte een wel of geen dagvaarding krijgt, dus of er wel of niet strafvervolging plaatsvindt.
==> Het is de OvJ, niet de advocaat generaal
Welke stelling over vervolging is onjuist?
1. De officier van justitie heeft het alleenrecht om te beslissen of er wordt vervolgd, en waarvoor wordt vervolgd (het ten laste te leggen feit).
2. Het opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie de opportuniteit (wenselijkheid) van vervolging mag beoordelen aan de hand van beleidsmatige overwegingen.
3. Een vrouw doet aangifte van bedreiging (art. 285 Sr). Dit delict zou drie weken daarvoor plaatsgevonden hebben in haar woning en zou, volgens haar aangifte, gepleegd zijn door haar buurman. De buurman wordt aangehouden en verhoord, maar ontkent categorisch. Hij is zelfs, zo zegt hij, nog nooit in de woning van zijn buurvrouw geweest. Voor het overige is er geen bewijsmateriaal. Het OM heeft hier een geldige reden voor sepot.
4. Een man mishandelt zijn vrouw bij een uit de hand gelopen woordenwisseling. De vrouw doet aangifte bij de politie, en de man wordt door de politie verhoord en bekent de mishandeling. Enkele maanden later stuurt de vrouw een brief dat ze van de vervolging wil afzien. Ze zijn in therapie en afgelopen maanden hebben zij geen enkele keer ruzie gehad. Het OM heeft hier een geldige reden voor sepot.
5. Een politiesepot is een situatie waarin de politie nav een proces-verbaal geen aangifte registreert, waardoor het OM niet in beeld komt, en daarom geen opsporingsonderzoek en strafvervolging plaatsvinden.
- Een politiesepot is een situatie waarin de politie nav een proces-verbaal geen aangifte registreert, waardoor het OM niet in beeld komt, en daarom geen opsporingsonderzoek en strafvervolging plaatsvinden.
==> Moet zijn:
Politiesepot: In de praktijk worden veel zaken geseponeerd door de politie, die dan besluit van een strafbaar feit geen proces-verbaal op te maken. Dit politiesepot is niet bij de wet geregeld.
Welke stelling is onjuist?
1. Wanneer de OvJ geen vervolgingsrecht heeft, bijv. wegens een vervolgingsbeletsel, is er geen sprake van sepot.
2. Wanneer het OM onvoldoende bewijs heeft, zal dit leiden tot een technisch sepot.
3. De officier van justitie seponeert een zaak die technisch wel tot een veroordeling zou kunnen leiden, maar het maatschappelijke belang vordert geen strafvervolging (meer), of de zaak is niet ernstig genoeg, wordt gesproken van een beleidssepot.
4. Vervolgingsbeletsel is een situatie waarbij vervolging niet toegestaan is, bijvoorbeeld wanneer de verdachte is jonger dan twaalf jaar. Bij een vervolgingsbeletsel heeft de OvJ geen recht (meer) op vervolging. Als hij wel dagvaart, zal de rechter in de einduitspraak concluderen: niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
- Wanneer de OvJ geen vervolgingsrecht heeft, bijv. wegens een vervolgingsbeletsel, is er geen sprake van sepot.
==> Wel sepot. Dit is een technisch sepot.
Wat zijn de belangrijkste vervolgingsbeletselen (+acronym)?
RL VOKIN:
1. Rechtsmacht
2. Leeftijd
3. Verjaring van het vervolgingsrecht
4. Overlijden van de dader
5. Klacht
6. Immuniteit van overheidsorganen
7. Ne bis in idem
Een Nederlander gaat op vakantie in Zuid America. Tijdens een LATAM vlucht van Buenos Aires naar Rio de Janeiro mishandelt de Nederlander een andere passagier. Het OM in Nederland dagvaart de Nederlander, met de tll van moord (art. 300 Sr). Ervan uitgaande dat er voldoende bewijs is, wat zal de einduitspraak zijn?
1. Dagvaarding nietig
2. Niet-ontvankelijkheid van het OM
3. Vrijspraak
4. OVAR
5. Veroordeling
- Veroordeling
==>
De kern van deze vraag is art. 7 lid 1 Sr: De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Volgens dit artikel heeft NL wel rechtsmacht, en dus is vervolging mogelijk. Bij voldoende bewijs zal er een veroordeling komen.
Een Duitser vermoordt een Nederlander in Nigeria. Het OM in Nederland dagvaart de Duitser, met de tll van moord (art. 289 Sr). Ervan uitgaande dat er voldoende bewijs is, wat zal de einduitspraak zijn?
1. Dagvaarding nietig
2. Niet-ontvankelijkheid van het OM
3. Vrijspraak
4. OVAR
5. Veroordeling
- Veroordeling
==>
De kern van deze vraag is art. 5 lid 1 Sr:
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, een Nederlandse ambtenaar, een Nederlands voertuig, vaartuig of luchtvaartuig, voor zover op dit feit naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Volgens dit artikel heeft NL wel rechtsmacht, en dus is vervolging mogelijk. Bij voldoende bewijs zal er een veroordeling komen.
Welke stelling over rechtsmacht is onjuist?
1. Het territorialiteitsbeginsel houdt in dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt (art. 2 Sr).
2. Een aanslag op de koning (art. 92 Sr) is in NL strafbaar ook als het feit buiten Nederland plaatsvindt.
3. In de gevallen van art. 5 en 7 Sr vloeit de Nederlandse rechtsmacht voort uit het personaliteitsbeginsel.
4. Het Azewijnse paard -arrest (HR, 1915) gaat over het territorialiteitsbeginsel (rechtsmacht). In casu werd door de Hoge Raad de leer van de lichamelijke gedraging aangenomen, in plaats van de leer van het instrument.
==> moet zijn:
4. Het Azewijnse paard -arrest (HR, 1915) gaat over het territorialiteitsbeginsel (rechtsmacht). In casu werd door de Hoge Raad de leer van het instrument aangenomen, in plaats van de leer van de lichamelijke gedraging).
Welke stelling over rechtsmacht is onjuist?
1. Normaliter wordt de locus delicti door de leer van de lichamelijke gedraging bepaald. In het Azewijnse paard -arrest (HR, 1915) is bepaald dat het feit dat iemand zich ten tijde van een misdrijf in een bepaald land bevindt, niet af doet van het feit dat ook een ander land als locus delicti van worden aangemerkt indien men dmv een bepaald instrument handelt.
2. In het arrest (HR, 1988) NJ 1999, 221 – Vervolging in Nederland en België gepleegd feit - is bepaald dat indien een strafbaar feit deels in Nederland en deels buiten Nederland is gepleegd, op grond van art. 2 Sr vervolging in Nederland mogelijk is, ook ten aanzien van de van het deel dat buiten Nederland is gepleegd.
3. In het arrest (HR, 1988) NJ 1999, 221 – Vervolging in Nederland en België gepleegd feit - is bepaald dat indien een strafbaar feit deels in Nederland en deels buiten Nederland is gepleegd, de Nederlandse strafwet van toepassing is, ongeacht de strafbaarheid strafbaarheid naar Belgisch recht.
4. Het Nederlandse strafrecht is van toepassing op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, voor zover op dit feit een gevangenisstraf van ten minste vier jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
- Het Nederlandse strafrecht is van toepassing op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, voor zover op dit feit een gevangenisstraf van ten minste vier jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
==> Moet zijn: 8 jaren, niet 4 jaren
Zie art. 5 Sr.
Welke stelling mbt vervolgingsbeletselen is onjuist?
1. Kinderen jonger dan 12 kunnen wel staande gehouden, aangehouden en opgehouden worden voor onderzoek, maar kunnen niet vervolgd worden.
2. Misdrijven waarop 12 jaar of meer gevangenisstraf is gesteld en bepaalde zedendelicten met minderjarigen verjaren niet.
3. Overtredingen verjaren na 2 jaar, en misdrijven die verjaren kennen verjaringstermijnen van zes, twaalf of twintig jaar.
4. De verjaringstermijn begint in de regel op de dag na die waarop het feit is gepleegd.
- Overtredingen verjaren na 2 jaar, en misdrijven die verjaren kennen verjaringstermijnen van zes, twaalf of twintig jaar.
==> moet zijn:
Overtredingen verjaren na 3 jaar (art. 70 lid 1 Sr)
==>
Mbt 1: Dit op basis van art. 486 en 487 Sv
Mbt 4: zie art. 71 Sr
Welke stelling mbt vervolgingsbeletselen is onjuist?
1. Het recht tot strafvordering vervalt bij de dood van de verdachte.
2. Het doel van klachtdelicten is dat een slachtoffer in een beperkt aantal gevallen kan voorkomen dat een door hem niet gewenste vervolging wordt begonnen. Als hij geen klacht indient, kan het OM niet overgaan tot vervolging.
3. De Nederlandse Staat heeft immuniteit en kan geen strafbare feiten plegen. Dat is bepaald in het Volkel-arrest. Deze algehele immuniteit geldt niet voor provincies en gemeenten.
4. 2+3
- Het doel van klachtdelicten is dat een slachtoffer in een beperkt aantal gevallen kan voorkomen dat een door hem niet gewenste vervolging wordt begonnen. Als hij geen klacht indient, kan het OM niet overgaan tot vervolging.
==> Het OM kan wel overgaan tot vervolging, echter als er geen klacht wordt ingediend en de officier van justitie start toch een vervolging tegen de verdachte wegens een klachtdelict, wordt deze door de strafrechter niet-ontvankelijk verklaard.
Jan wordt vervolgd voor eenvoudige belediging (art. 266 Sr). Zijn slachtoffers zijn nooit geïdentificeerd, en blijven onbekend. Ervan uitgaande dat er voldoende bewijs is, wat zal de einduitspraak zijn?
1. Dagvaarding nietig
2. Niet-ontvankelijkheid van het OM
3. Vrijspraak
4. OVAR
5. Veroordeling
- Niet-ontvankelijkheid van het OM
==>
Art. 266 Sr is een klachtdelict. Als de slachtoffers onbekend zijn, is er dus geen klacht ingediend. Dit is een vervolgingsbeletsel.
Welke stelling is juist?
Stelling A:
Wanneer de OvJ een strafbeschikking heeft opgelegd, en de daarin opgenomen sanctie ook ten uitvoer is gelegd, kan later niet vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
Stelling B:
Wanneer een transactie is overeengekomen en de verdachte heeft voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden, kan later niet vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist.
2. Alleen stelling B is juist.
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.
- Beide stellingen zijn juist.
==> Ne bis in idem
Welke stelling is onjuist?
1. Na de einduitspraak veroordeling kan niet opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
2. Na de einduitspraken niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en schorsing der vervolging kan niet opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
3. Na de einduitspraken vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging kan niet opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
4. Na de einduitspraken nietigheid van de dagvaarding en onbevoegdheid rechter kan opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
- Na de einduitspraken niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en schorsing der vervolging kan niet opnieuw vervolgd worden voor hetzelfde strafbare feit.
==> Kan wel
Wat is geen beginsel van een behoorlijke procesorde?
1. Gelijkheidsbeginsel
2. Beginsel van redelijke en billijke belangenafweging
3. Beginsel van zuiverheid van oogmerk
4. Zorgvuldigheidsbeginsel
5. Vertrouwensbeginsel
- Zorgvuldigheidsbeginsel